ECLI:NL:RBZWB:2025:7535

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
25/2088
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bevoegdheid van de burgemeester tot oplegging van een last onder dwangsom wegens drugshandel

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van de burgemeester van Geertruidenberg behandeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom die was opgelegd vanwege vermeende drugshandel. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester niet bevoegd was om deze last op te leggen, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser artikel 2:74 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) heeft overtreden. De rechtbank concludeert dat de burgemeester onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de veronderstelling dat eiser zich schuldig maakte aan drugshandel. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor de last onder dwangsom met terugwerkende kracht ongedaan wordt gemaakt. Eiser krijgt tevens een vergoeding voor de gemaakte proceskosten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om hun besluiten deugdelijk te onderbouwen, vooral in zaken die de rechten van burgers aangaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/2088

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. F. Bajrami),
en

De burgemeester van de gemeente Geertruidenberg, de burgemeester.

Samenvatting

1. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 20 februari 2025, waarbij een last onder dwangsom vanwege drugshandel in stand is gelaten.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de burgemeester niet bevoegd was om een last onder dwangsom op te leggen. De burgemeester heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat eiser artikel 2:74 van de Algemene Plaatselijke Verordening Geertruidenberg 2023 (APV) heeft overtreden. Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. De politie heeft op 25 september 2025 een bestuurlijke rapportage opgesteld, waarin is vastgelegd dat eiser op 29 augustus 2024 omstreeks 00.40 uur tijdens een surveillanceronde in Raamsdonksveer in zijn personenauto met [kenteken] is gecontroleerd. Tijdens deze controle is er onder de bestuurdersstoel drugs aangetroffen en in het middenconsole van de auto € 490,00 contant geld. In verband met een overtreding van de Opiumwet is eiser op de parkeerplaats aan de Kloosterweg in Raamsdonksveer aangehouden.
2.1.
Op 17 oktober 2024 heeft de burgemeester aan eiser op grond van artikel 2:74 van de APV in samenhang met de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet een last onder dwangsom opgelegd (het primaire besluit). De last onder dwangsom houdt in dat eiser een bedrag van € 2.500,00 per overtreding moet betalen als hij nog een keer, binnen de gemeentegrenzen van Geertruidenberg, drugs verhandelt op straat. Het maximum dwangsombedrag kan op basis van deze last onder dwangsom niet hoger uitvallen dan € 10.000,- . De last onder dwangsom heeft als doel te voorkomen dat eiser opnieuw artikel 2:74 van de APV overtreedt. De last onder dwangsom geldt tot een periode van twee jaar na de eerste constatering van 29 augustus 2024.
2.2.
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft in een rapport van 22 oktober 2024 bevestigd dat de drugs die bij eiser op 29 augustus 2024 in de auto zijn aangetroffen cocaïne en MDMA bevatten.
2.3.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
2.4.
De burgemeester heeft op 20 februari 2025 een beslissing op bezwaar genomen (het bestreden besluit). Overeenkomstig het advies van de bezwaarschriftencommissie heeft de burgemeester het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het primaire besluit is in stand gelaten.
2.5.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
2.6.
Op dit beroep heeft de burgemeester gereageerd met een verweerschrift.
2.7.
De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2025 op zitting behandeld. Eiser was hierbij niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Namens de burgemeester was mr. N.M. Meivogel aanwezig.
Beroepsgronden
3. Volgens eiser is de last onder dwangsom ten onrechte opgelegd, omdat de opsomming van de verdovende middelen in de bestuurlijke rapportage van de politie onjuist is. Daarnaast heeft de burgemeester naar de mening van eiser niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van drugshandel.

Beoordeling door de rechtbank

Wettelijk kader
4. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak
De bevoegdheid van de burgemeester
5. Artikel 2:74 van de APV ziet op de handhaving van de openbare orde. Op grond van artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet is de burgemeester belast met de handhaving van de openbare orde. [1] Bij een overtreding van artikel 2:74 van de APV is daarom de burgemeester bevoegd om op grond van artikel 172, eerste lid van de Gemeentewet, artikel 125, derde lid, van de Gemeentewet en artikel 5:32 van de Awb een last onder dwangsom op te leggen.
Juistheid opsomming verdovende middelen in de bestuurlijke rapportage van de politie
6. Naar de mening van eiser moet de last onder dwangsom worden ingetrokken, omdat de burgemeester is uitgegaan van een onjuiste opsomming van de aangetroffen verdovende middelen.
6.1.
Uit het rapport van het NFI blijkt dat in ieder geval cocaïne en MDMA is aangetroffen in de auto van eiser. Beide drugs staan vermeld op lijst I van de Opiumwet. Hierdoor staat in elk geval vast dat er in de auto van eiser middelen als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet zijn gevonden. Dat het volgens eiser zou gaan om minder drugs dan waar de burgemeester vanuit is gegaan, maakt dat niet anders.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Aannemelijkheid van drugshandel
7. Artikel 2:74 van de APV is bedoeld om overlast door drugshandel op een openbare plaats tegen te gaan. Van belang is dat voor de overtreding van artikel 2:74 van de APV de aanwezigheid van drugs geen voorwaarde is. De bepaling wordt al overtreden door het postvatten met de kennelijke bedoeling, zonder dat vaststaat dat de betrokkene op dat moment al drugs bij zich heeft of heeft verhandeld. [2] Dit ‘kennelijke doel’ kan blijken uit ervaringsfeiten en concrete omstandigheden, zoals het aanspreken van voorbijgangers of het waarnemen van transacties. [3]
7.1.
De burgemeester heeft op grond van de volgende feiten en omstandigheden aannemelijk geacht dat eiser het ‘kennelijke doel’ had om drugs te verhandelen. Zo is er bij eiser in de auto meer dan een handelshoeveelheid drugs aangetroffen en was deze drugs verpakt in ponypacks en gripzakjes. Ook is in de auto een grote hoeveelheid contant geld (€ 490,00) gevonden. Verder wijst volgens de burgemeester het tijdstip van de aanhouding (omstreeks 00:40 uur op een doordeweekse dag) op drugshandel en is van belang dat de auto van eiser door eerdere meldingen in verband is gebracht met drugshandel.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser op 29 augustus 2024 het ‘kennelijke doel' had om drugs te verhandelen. Uit eerdere rechtspraak blijkt dat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in combinatie met contant geld op zichzelf niet voldoende is om een ‘kennelijk doel’ aannemelijk te maken. [4] Daarnaast blijkt uit de eerdere meldingen over de auto van eiser alleen dat de auto van eiser in mei en juli 2024 vaak in eenzelfde straat stopte en er kortstondig werd gepraat met iemand op straat. Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank niet genoegzaam vast dat eiser daar toen zelf drugs aan het verhandelen was. De rechtbank is het tot slot met de gemachtigde van eiser eens dat het tijdstip van de aanhouding van eiser eveneens niet aannemelijk maakt dat er sprake was van drugshandel door eiser. De enkele aanwezigheid op straat op dat tijdstip maakt niet dat eiser zich bezighield met drugshandel. In de auto van eiser zijn bovendien geen andere spullen aangetroffen die aannemelijk maken dat hij op 29 augustus 2024 in drugs handelde.
7.3.
Dat eiser heeft aangegeven, maar niet bewezen heeft dat de drugs van een vriend waren, leidt niet tot een andere uitkomst. De last onder dwangsom is namelijk een voor eiser belastend besluit. Dit brengt met zich mee dat het aan de burgemeester is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren en het besluit daarmee deugdelijk te onderbouwen. [5] Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 7.2. heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de burgemeester zijn standpunt onvoldoende heeft onderbouwd.
7.4.
Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de burgemeester niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser artikel 2:74 van de APV heeft overtreden. De burgemeester was daarom niet bevoegd om de last onder dwangsom wegens drugshandel op te leggen. Het beroep is dus gegrond. Het bestreden besluit wordt om deze reden vernietigd. De rechtbank herroept het primaire besluit. Dit betekent dat de last onder dwangsom met terugwerkende kracht ongedaan is gemaakt.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de burgemeester het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. De burgemeester moet deze proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647,00; in beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,00. Omdat de zaak een neutraal gewicht heeft, is factor 1,0 toegepast. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108,00.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 17 oktober 2024;
- draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 194,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten tot een bedrag van € 3.108,- (wegens kosten van rechtsbijstand), te vergoeden aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.I. van Term, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Janzing, griffier, op 28 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving (voor zover relevant)
Artikel 2:74 van de Algemene Plaatselijke Verordening Geertruidenberg 2023
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2 van de Opiumwet
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. .binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
aanwezig te hebben;
te vervaardigen.
Artikel 3 van de Opiumwet
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
aanwezig te hebben;
te vervaardigen.
Zoals eerder aangegeven blijkt uit het NFI-rapport dat de drugs die op 29 augustus 2024 in de auto van eiser is aangetroffen cocaïne en MDMA bevatte. Zowel cocaïne als MDMA staan in lijst I bij de Opiumwet.
Artikel 125, eerste en derde lid, van de Gemeentewet
1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
3. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door de burgemeester, indien de last dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.
Artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet
De burgemeester is belast met de handhaving van de openbare orde.
Artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:400.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:400.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 21 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2297.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2170.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1704.