Op 3 januari 2025 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin betrokkene, een B.V., beroep had ingesteld tegen een aantal administratieve sancties (boetes) die hem waren opgelegd. De officier van justitie had de beroepen van betrokkene ongegrond verklaard, waarna betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 3 januari 2025 was de gemachtigde van betrokkene aanwezig, evenals de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze.
De gedraging waarvoor de boete was opgelegd, betrof het overschrijden van de snelheid binnen de bebouwde kom op de N289 te Krabbendijke. De gemachtigde voerde aan dat de hoorplicht was geschonden, wat volgens hem gevolgen zou moeten hebben voor de beslissing van de officier van justitie. De kantonrechter oordeelde dat de gedragingen voldoende waren vastgesteld en dat de boetes terecht waren opgelegd. Echter, de kantonrechter stelde vast dat de officier van justitie had nagelaten hoorzittingen te plannen, wat in strijd was met de wet. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissingen van de officier van justitie gegrond was, terwijl het beroep tegen de inleidende beschikkingen ongegrond werd verklaard.
De kantonrechter besloot de beslissingen van de officier van justitie te vernietigen, maar wees het verzoek om een proceskostenvergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in administratieve procedures en de gevolgen van het niet naleven daarvan. Betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.