ECLI:NL:RBZWB:2025:7870

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
BRE 23/10561
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op bezwaarschrift met betrekking tot maatwerkvoorschriften Activiteitenbesluit

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 14 november 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift behandeld. Eiser, die in de nabijheid van een supermarkt woont, heeft bezwaar gemaakt tegen maatwerkvoorschriften die aan de supermarkt zijn opgelegd op basis van het Activiteitenbesluit. Eiser is van mening dat er meer maatwerkvoorschriften nodig zijn om geluidsoverlast te beperken. De rechtbank heeft eerder in verschillende uitspraken het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen opgedragen om tijdig besluiten te nemen op de bezwaren van eiser. Ondanks deze eerdere uitspraken heeft het college opnieuw niet tijdig een besluit genomen, wat heeft geleid tot het indienen van een nieuw beroep door eiser op 25 oktober 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep ontvankelijk was op het moment van indienen, maar dat het procesbelang inmiddels was vervallen omdat het college op 14 november 2023 een nieuw besluit had genomen. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk en oordeelt dat zij onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep tegen het besluit van 14 november 2023. Eiser heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, die door het college moeten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10561

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C. Lubben),
en
het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Terneuzen, verweerder.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over maatwerkvoorschriften die op grond van artikel 2.20, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit [1] aan [bedrijf] b.v. zijn opgelegd voor de locatie [adres 1] . Eiser is het niet eens met dat besluit omdat volgens hem meer maatwerkvoorschriften nodig zijn en heeft daartegen beroep ingesteld.

Procesverloop

2. [bedrijf] exploiteert een supermarkt op het [adres 1] . Eiser woont aan [adres 2] . Zijn woning is boven de supermarkt gebouwd.
Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Op 21 juni 2018 heeft [bedrijf] een melding ingediend in het kader van het Activiteitenbesluit, waaruit het college is gebleken dat zij niet kan voldoen aan de maximale grenswaarden uit het Activiteitenbesluit zonder het treffen van technische voorzieningen. Met het besluit van 9 april 2019 heeft het college een maatwerkvoorschrift aan [bedrijf] opgelegd, zodat in de
nachtperiodekan worden voldaan aan het in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit gestelde maximale geluidsniveau (Lamax) op de gevel van 65 dB(A). Het voorschrift houdt in dat aan de oostzijde van de inrichting ter hoogte van de opstelplaats van de winkelwagens een geluidscherm moet worden aangebracht.
3.1.
Tegen het besluit van 9 april 2019 zijn bezwaarschriften ingediend, onder andere door eiser. Eiser ondervindt in zijn woning (aan de westzijde van de inrichting) veel geluidsoverlast van de [bedrijf]. De bezwaarprocedure heeft geleid tot nieuw akoestisch onderzoek.
Eiser heeft op 29 oktober 2019 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn bezwaar. Het beroep is door deze rechtbank met de uitspraak van 23 december 2019 (zaaknummer BRE 19/5521, ECLI:NL:RBZWB:2019:5903) gegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en heeft het college opgedragen om binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van eiser. De rechtbank heeft tevens bepaald dat het college aan eiser een dwangsom verbeurt van € 100,= voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,=.
3.2.
Met het besluit van 11 februari 2020 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het besluit van 9 april 2019 is daarbij in stand gebleven, maar wel aangepast. In het besluit van 9 april 2019 dient onder 4.1.3. in de eerste alinea gelezen te worden dat een geluidscherm noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan het maximale geluidsniveau in de
avondperiodein plaats van in de
nachtperiode.
Het beroep van eiser tegen dat besluit is door deze rechtbank met de uitspraak van 17 december 2021 (zaaknummer BRE 20/5527, ECLI:NL:RBZWB:2021:6457) gegrond verklaard. Het besluit van 11 februari 2020 is daarbij vernietigd en de rechtbank heeft het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
4. Eiser heeft daarna meerdere beroepen ingesteld tegen het uitblijven van besluiten. De voor deze uitspraak meest relevante beroepen zijn hieronder vermeld.
Het beroep van 29 april 2022 tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit is met de uitspraak van 19 augustus 2022 (zaaknummer BRE 22/2328, ECLI:NL:RBZWB:2022:4846) gegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en heeft het college opgedragen om binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een nieuw besluit op het bezwaar bekend te maken. De rechtbank heeft tevens bepaald dat het college aan eiser een dwangsom verbeurt van € 100,= voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,=. De rechtbank heeft verder de hoogte van de door verweerder te betalen verbeurde bestuurlijke dwangsom vastgesteld op € 1.442,=.
Omdat een nieuw besluit op het bezwaar opnieuw uitbleef, heeft eiser op 3 maart 2023 een nieuw beroep ingesteld. Dat beroep is met de uitspraak van 13 april 2023 (zaaknummer BRE 23/1674, ECLI:NL:RBZWB:2023:2482) gegrond verklaard. De rechtbank heeft het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en heeft het college opgedragen om uiterlijk 15 mei 2023 alsnog een nieuw besluit op het bezwaar bekend te maken. De rechtbank heeft tevens bepaald dat het college aan eiser een dwangsom verbeurt van € 250,= voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,=.
De behandeling van het beroep
5. Op 25 oktober 2023 heeft eiser weer beroep aangetekend tegen het uitblijven van een nieuw besluit op zijn bezwaarschrift. Dat is het beroep dat de rechtbank in deze uitspraak beoordeelt.
5.1.
Het college heeft op 14 november 2023 een nieuw besluit genomen. Het college heeft daarbij maatwerkvoorschriften vastgesteld naar aanleiding van de melding van [bedrijf] in het kader van het Activiteitenbesluit van 21 juni 2018.
5.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door zijn echtgenote, de gemachtigde van eiser en namens het college [naam 1] en [naam 2].
5.3.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

Ontvankelijkheid beroep
6. De rechtbank beoordeelt eerst de ontvankelijkheid van het beroep.
6.1.
Partijen zijn het erover eens dat het besluit van 14 november 2023 moet worden aangemerkt als het nieuwe besluit op het bezwaar van eiser, zo is ter zitting gebleken. Met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb [2] wordt het beroep van eiseres mede geacht te zijn gericht tegen dit besluit.
6.2.
Het college heeft de rechtbank verzocht om het beroep geheel niet-ontvankelijk te verklaren. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op het bezwaar van eiser – op het moment dat het werd ingediend – al niet-ontvankelijk was, enerzijds omdat eiser het college niet (opnieuw) rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld, anderzijds omdat het college vindt dat het beroep onredelijk laat is ingesteld.
De rechtbank volgt het college daarin niet.
Uit artikel 6:12 van de Awb volgt dat het instellen van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan een termijn is gebonden, tenzij het beroepschrift onredelijk laat is ingediend [3] . Uit artikel 6:12 van de Awb volgt ook [4] dat voor het instellen van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit in beginsel een ingebrekestelling is vereist.
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit is door eiser op 25 oktober 2023 terecht ingediend zonder dat hij daarvoor het college (opnieuw) in gebreke heeft gesteld. Op dat moment had het college nog geen nieuw besluit genomen. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 13 april 2023 het college opgedragen om uiterlijk op 15 mei 2023 een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 8 maart 2019 [5] volgt dat een nieuwe ingebrekestelling in dat geval niet is vereist. Dat eiser na 15 mei 2023 nog vijf maanden heeft gewacht met zijn beroepschrift, acht de rechtbank niet onredelijk lang.
Het college heeft ter zitting nog toegelicht dat de nadruk heeft gelegen op zorgvuldig onderzoek en dat partijen ook na 15 mei 2023 steeds goed contact met elkaar hebben gehouden. Zorgvuldig onderzoek en goed onderling contact zijn te prijzen, maar dat maakt niet dat eiser op 25 oktober 2023 geen beroep heeft mogen instellen tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit.
Het beroep was dus ontvankelijk op het moment dat het werd ingediend.
6.3.
Inmiddels is echter het procesbelang van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit vervallen. Met het besluit van 14 november 2023 is het college immers aan het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit tegemoetgekomen. Niet valt in te zien welk belang eiser (nog) heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op zijn bezwaar. In zoverre moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
Beoordeling bestreden besluit 14 november 2023
7. De rechtbank zal hierna verder ingaan op het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 14 november 2023.
7.1.
Ter zitting is gebleken dat er tussen eiser en het college inhoudelijk geen geschilpunten meer zijn. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat [bedrijf] bouwkundige aanpassingen heeft verricht en dat eiser sindsdien veel minder overlast ervaart. Zijn inhoudelijke beroepsgronden tegen het bestreden besluit heeft hij daarom tijdens de zitting ingetrokken. Eiser heeft toegelicht dat zijn procesbelang nog uitsluitend is gelegen in het verkrijgen van de verbeurde rechterlijke dwangsommen.
De rechtbank overweegt daarover het volgende.
7.2.
Wanneer na een eerdere rechterlijke uitspraak de maximale dwangsom is verbeurd, biedt deze uitspraak de titel aan de rechtszoekende om het bedrag te vorderen. Dat volgt uit artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb gelezen in combinatie met artikel 611c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De AbRS heeft in haar uitspraak van 29 april 2020 [6] ook overwogen dat de dwangsom ten uitvoer kan worden gelegd volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Daarvoor moet eiser echter bij de civiele rechter zijn. Dat blijkt ook uit de uitspraak van AbRS van 9 januari 2013 [7] . De AbRS heeft daarin overwogen dat de (hogere) bestuursrechter niet bevoegd is om een partij te veroordelen tot betaling van een door de rechtbank aan haar uitspraak verbonden dwangsom als bedoeld in artikel 8:55d van de Awb.
Dat betekent dat, indien eiser de verbeurde rechterlijke dwangsommen wil vorderen, hij zich tot de civiele rechter moet wenden.
8. De rechtbank acht zich daarom niet bevoegd om kennis te nemen van dit onderdeel van het beroep. Zij mag de zaak dus niet verder behandelen.

Proceskosten en griffierecht

9. Omdat het beroep op het moment waarop het werd ingesteld, ontvankelijk was en terecht is ingesteld, moet het college het betaalde griffierecht aan eiser vergoeden. Ook heeft eiser recht op een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een (nieuw) besluit op zijn bezwaarschrift niet-ontvankelijk;
- verklaart zich onbevoegd voor wat betreft het beroep tegen het besluit van 14 november 2023;
- draagt het college op om het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 14 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:12:
Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. Indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
4. Het beroep is niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
Artikel 8:55d:
Indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
De bestuursrechter verbindt aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
In bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Artikel 611c:
De dwangsom, eenmaal verbeurd, komt ten volle toe aan de partij die de veroordeling heeft verkregen. Deze partij kan de dwangsom ten uitvoer leggen krachtens de titel waarbij zij is vastgesteld.

Voetnoten

1.Activiteitenbesluit milieubeheer
2.Algemene wet bestuursrecht
3.artikel 6:12 van de Awb, het eerste lid gelezen in combinatie met het vierde lid
4.artikel 6:12, derde lid, van de Awb