In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 november 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van de Belastingdienst van 6 april 2024 behandeld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en stelt zich onbevoegd voor zover het beroep betrekking heeft op de nakoming van de uitspraak op bezwaar. De zaak betreft de in rekening gebrachte vervolgingskosten op de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2020. De ontvanger had de vervolgingskosten op 6 april 2024 verminderd naar nihil, wat de rechtbank als een einde aan het geschil beschouwt. De rechtbank oordeelt dat, hoewel er een misverstand was in de uitvoering van de uitspraak op bezwaar, dit de rechtsgeldigheid van de uitspraak niet aantast. De rechtbank wijst ook het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat het financiële belang minder dan € 1.000 bedraagt en de overschrijding van de redelijke termijn niet van toepassing is. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.