ECLI:NL:RBZWB:2025:8299

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
25/2267 WOO VV en 25/2274 WOO
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke openbaarmaking van gegevens op grond van de Wet open overheid (Woo) door de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

Op 25 november 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, A, B, C, D en E, een beroep hebben ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. Dit besluit betrof de gedeeltelijke openbaarmaking van documenten op basis van de Wet open overheid (Woo). Eisers, die een veehouderij exploiteren, waren het niet eens met de openbaarmaking van gegevens die betrekking hadden op hun bedrijf en vreesden voor represailles van dierenactivisten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister op goede gronden had besloten om de gevraagde gegevens openbaar te maken, met uitzondering van informatie over de jaren 2016 en 2017, waar het verzoek geen betrekking op had. Het beroep van eisers werd gegrond verklaard voor deze jaren, maar ongegrond voor de overige gegevens. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en bepaalde dat de minister de proceskosten van eisers diende te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in het toezicht door de NVWA en de afweging tussen openbaarheid en bescherming van persoonlijke levenssfeer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 25/2267 WOO VV en BRE 25/2274 WOO
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 november 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

A, B, C, D en E, uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. T.F.M. Wijgergans),
en
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur(de minister), verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Ton).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
Stichting Diervriendelijk Nederland uit ’s-Gravenhage
(gemachtigde: mr. H. van Drunen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van de minister tot (gedeeltelijke) openbaarmaking op grond van de Wet open overheid (Woo). Eisers zijn het hier niet mee eens. Zij hebben daarom beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Zij voeren een aantal gronden aan. Onder meer aan de hand van deze gronden beoordeelt de voorzieningenrechter het bestreden besluit.
1.1.
De voorzieningenrechter komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister op goede gronden heeft besloten de gevraagde gegevens openbaar te maken, behalve waar het informatie betreft over jaren waar het verzoek geen betrekking op heeft. Het beroep is daarom gegrond voor zover het de openbaarmaking van gegevens over de jaren 2016 en 2017 betreft. Voor het overige is het beroep ongegrond. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Omdat de voorzieningenrechter uitspraak doet op het beroep, wijst hij het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Procesverloop

2. Eisers exploiteren een veehouderij. Op 13 april 2024 heeft Stichting Een Dier Een Vriend [1] een verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet open overheid (Woo) ingediend bij de minister. Verzocht is om openbaarmaking van alle documenten die de inspecteurs van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) hebben opgemaakt in de kalenderjaren 2018, 2019, 2020, 2021 en 2022 bij veehouders met betrekking tot het slachten van drachtige koeien in het kader van de Wet Dieren.
2.1.
De minister heeft met het besluit van 3 mei 2024 bepaald dat de gevraagde documenten uitgesteld openbaar worden gemaakt. Onder deze documenten bevinden zich documenten die zien op de onderneming van eisers. Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt. Tevens hebben zij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Nadat de minister heeft laten weten dat de openbaarmaking van de documenten wordt opgeschort tot twee weken nadat op het bezwaar is beslist, hebben eisers het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken.
2.2.
Met het bestreden besluit van 25 maart 2025 heeft de minister het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van Stichting Diervriendelijk Nederland, de gemachtigde van de minister en mr. C. Vooijs namens de minister.
2.4.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eisers daartegen. [2]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter ziet in de aangekondigde openbaarmaking die na uitvoering onomkeerbaar is een voldoende spoedeisend belang zoals is vereist voor het treffen van een voorlopige voorziening. Omdat verzoekers een spoedeisend belang hebben, beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening inhoudelijk.
Het standpunt van eisers
4. Eisers voeren, kort samengevat, aan dat de minister in de bestreden beslissing ten onrechte niet heeft overwogen of de context van de informatie van belang is voor een goed begrip van de informatie. Verder dateert een aantal van de documenten die de minister voornemens is openbaar te maken van voor de gevraagde periode. Daarnaast geldt dat indien de openbaarmaking van de stukken uitsluitend is gericht op het belang van controle op het handelen van een toezichthoudend orgaan of het verkrijgen van inzicht in de wijze waarop bedrijfsactiviteiten binnen de sector worden uitgevoerd het niet noodzakelijk is om daarvoor de herleidbare bedrijfsgegevens van eisers, zoals de bedrijfsnaam en het adres, openbaar te maken. Eisers doen een beroep op artikel 5.1, eerste lid, sub d en artikel 5.1, tweede lid, sub e en h van de Woo en op artikel 5.1, vijfde lid van de Woo. De gegevens die de minister openbaar wil maken, zijn rechtstreeks te herleiden naar het adres van eisers. Het gaat om een familiebedrijf, waarbij het bedrijfsadres tevens het woonadres van eisers is. Eisers vrezen voor dierenrechtactivisme of andere vormen van represailles en sabotage aan hun woonadres. Om aannemelijk te maken dat er sprake is van actuele dreiging van extremistische acties vanuit dierenrechtactivisme verwijzen eisers naar informatie van en over LTO Nederland , het ‘ agro intimidatie meldpunt ’, het Platform Veilig Nederland , ZLTO , Nieuwe Oogst , BBB , Telegraaf en NOS Nieuws . Verder hebben eisers een proces-verbaal van aangifte en meerdere aan hen gerichte e-mailberichten overgelegd. Tot slot kan volgens eisers ook gesteld worden dat de informatie qua aard kwalificeert als bijzondere persoonsgegevens van strafrechtelijke aard.
Het standpunt van Stichting Diervriendelijk Nederland
5. Stichting Diervriendelijk Nederland stelt dat de Woo niet voorziet in openbaarmaking van de context, maar alleen in de openbaarmaking van bestaande documenten. In tegenstelling tot wat eisers stellen, heeft de Stichting Diervriendelijk Nederland niet uitsluitend verzocht om openbaarmaking van de bedrijfsgegevens van betrokkenen. Volgens Stichting Diervriendelijk Nederland is er geen enkele concrete en op feiten gestoelde aanleiding voor de vrees voor sabotage van eisers. Stichting Diervriendelijk Nederland stelt zich op het standpunt dat de openbaarmakingsbeslissing in overeenstemming is met de vaste rechtspraak.
Toetsingskader
6. Uitgangspunt van de Woo is ‘openbaar, tenzij’. Een bestuursorgaan maakt bij de toepassing van de relatieve weigeringsgronden van artikel 5.1, tweede lid, van de Woo een inhoudelijke afweging tussen het vooropgestelde algemene belang van openbaarheid en de belangen die worden beschermd door de weigeringsgronden. De weigeringsgronden moeten terughoudend (restrictief) worden uitgelegd.
6.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 8 februari 2023 geoordeeld dat het openbaar maken van informatie over de wijze waarop een toezichthouder toezicht houdt op bedrijven het publieke belang dient van een goede en democratische bestuursvoering. [3] Openbaarmaking van deze informatie draagt bij aan het maatschappelijk debat en vergroot de transparantie van het toezicht door de NVWA. Dit sluit aan bij een ontwikkeling in wet- en regelgeving en in de bestuurspraktijk van toezichthouders om in toenemende mate actief toezichtinformatie over ondernemingen openbaar te maken. Ook overwoog de Afdeling in deze uitspraak dat onderwerpen als voedselveiligheid en dierenwelzijn in de maatschappelijke belangstelling staan en het verstrekken van bij de overheid aanwezige informatie over welke onderneming welke bedrijfsactiviteiten op welke wijze in deze bedrijfssector uitoefent een bijdrage levert aan het voeren van het maatschappelijke debat hierover en het vergroten van de transparantie van het toezicht hierop door de NVWA.
Bijzondere omstandigheden
7. Van een uitzondering op het uitgangspunt dat openbaarheid de regel is, is slechts sprake als zich bijzondere omstandigheden voordoen. Zo kan de aard van de verzochte informatie meebrengen dat openbaarmaking niet, of niet zonder context, mag plaatsvinden. Zo gaat het bij informatie over toezicht en controles regelmatig om informatie uit de fase voorafgaand aan een handhavingstraject en kan er met het oog op het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling aanleiding bestaan om de verzochte informatie te voorzien van context-informatie, bijvoorbeeld in de vorm van een disclaimer of het verstrekken daarbij van een update met een weergave van de huidige stand van zaken, waardoor onevenredige gevolgen worden weggenomen.
7.1.
Verzoekers hebben naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat zich in deze zaak bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering rechtvaardigen op het uitgangspunt dat openbaarheid de regel is. Voor het opnemen van een disclaimer ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. Dat de informatie herleidbaar is naar eisers, is daartoe onvoldoende. Evenmin leidt de omstandigheid dat de informatie onder meer waarschuwingen betreft waar niet tegen kan worden opgetreden de voorzieningenrechter tot een ander oordeel. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat niet is gesteld of gebleken dat de te verstrekken gegevens onjuistheden bevatten. De grond van eisers dat de minister het besluit tot openbaarmaking dient te voorzien van context-informatie kan dan ook niet slagen.
De reikwijdte van het Woo-verzoek
8. Het is vaste rechtspraak dat bij de bepaling van de reikwijdte van het verzoek de gebruikte bewoordingen en de context waarin het verzoek wordt gedaan worden betrokken. [4] De voorzieningenrechter stelt vast dat de Woo-verzoeker expliciet heeft verzocht om openbaarmaking van gegevens over de jaren 2018 tot en met 2022. Uit het bestreden besluit blijkt dat de minister voornemens is om (ook) gegevens over de jaren 2016 en 2017 openbaar te maken. Met eisers is de voorzieningenrechter van oordeel dat de informatie over deze twee jaren buiten de periode valt waarop het Woo-verzoek ziet. Ter zitting is namens de minister verklaard dat de informatie over 2016 en 2017 over hetzelfde onderwerp gaat als de informatie over de jaren 2018 tot en met 2022. Nu in het Woo-verzoek niet om die informatie is verzocht, ziet de voorzieningenrechter dan ook geen reden voor de minister om deze gegevens wel openbaar te maken, ook niet in het kader van een transparante overheid.
Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
9. Op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo blijft het openbaar maken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
9.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat het openbaar maken van de bedrijfsgegevens in lijn is met vaste rechtspraak. Daarin is bepaald dat de openbaarmaking van de bedrijfsnaam en het bedrijfsadres niet in strijd zijn met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het is een vrije keuze om de familienaam als bedrijfsnaam te gebruiken. Een onderscheid tussen bedrijven die een familienaam voeren en andere bedrijven is niet gerechtvaardigd. Dit betekent dat de bedrijfsnaam niet hoeft te worden gelakt. [5] Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat het bedrijfsadres hetzelfde is als het woonadres. Ook dit is een vrije keuze. Openbaarheid mag niet afhankelijk zijn van de vraag of een ondernemer zijn woonadres als bedrijfsadres gebruikt. [6] Het beroep van eisers op artikel 5.1, tweede lid, onder e van de Woo kan dan ook niet slagen.
Beveiliging van personen en bedrijven en het voorkomen van sabotage
10. Op grond van artikel 5.1, tweede lid. aanhef en onder h, van de Woo blijft het openbaar maken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de beveiliging van personen en bedrijven en het voorkomen van sabotage.
10.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat naar vaste rechtspraak de vrees alleen voor onevenredige gevolgen door openbaarmaking onvoldoende is om die openbaarmaking te weigeren. De enkele algemene veronderstelling van wat dierenrechtenactivisten zouden kunnen doen indien de naar eisers herleidbare gegevens openbaar worden gemaakt, is daarvoor onvoldoende. Er moeten concrete, actuele aanknopingspunten zijn aan de hand waarvan aannemelijk is dat sprake is van dreiging jegens eisers. [7] Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben eisers een concrete, actuele dreiging jegens hen niet aannemelijk gemaakt. De verwijzing naar diverse nieuwsberichten is onvoldoende om te spreken van een dreiging gericht tegen het bedrijf van eisers. Het gaat om algemene nieuwsberichten over andere bedrijven. Bovendien is een aantal van die berichten niet actueel. Hoewel de voorzieningenrechter kan begrijpen dat de aan eisers toegestuurde e-mails als onaangenaam en vervelend worden ervaren, kan daarvan echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet worden gesteld dat die berichten een concrete, actuele dreiging betreffen. Het beroep op de uitzonderingsgrond uit artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder h, van de Woo slaagt niet.
Strafrechtelijke aard
11. Op grond van artikel 5.1., eerste lid, aanhef en onder d, van de Woo blijft het openbaar maken van informatie achterwege voor zover dit persoonsgegevens betreft als bedoeld in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, tenzij de betrokkene uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor de openbaarmaking van deze persoonsgegevens of deze persoonsgegevens kennelijk door de betrokkene openbaar zijn gemaakt.
11.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bevatten de openbaar te maken documenten geen strafrechtelijke persoonsgegevens. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat voor de definitie van strafrechtelijke persoonsgegevens moet worden gekeken naar artikel 1 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming. Daarin is bepaald dat onder persoonsgegevens van strafrechtelijke aard wordt verstaan: persoonsgegevens betreffende strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten of daarmee verband houdende veiligheidsmaatregelen als bedoeld in artikel 10 van de verordening, alsmede persoonsgegevens betreffende een door de rechter opgelegd verbod naar aanleiding van onrechtmatig of hinderlijk gedrag. De voorzieningenrechter stelt vast dat daarvan in dit geval geen sprake is. Het beroep van eisers op artikel 5.1., eerste lid, aanhef en onder d, van de Woo kan daarom niet slagen.

Conclusie en gevolgen

12. De voorzieningenrechter concludeert dat de minister op goede gronden heeft besloten om de gevraagde informatie gedeeltelijk openbaar te gaan maken, behalve waar het informatie over de jaren 2026 en 2017 betreft. Het beroep is daarom gegrond. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit voor zover het de openbaarmaking van gegevens over de jaren 2016 en 2017 betreft. Voor het overige laat de voorzieningenrechter het bestreden besluit in stand. De informatie mag niet eerder dan twee weken na deze uitspraak openbaar worden gemaakt, zodat eisers voor de openbaarmaking nog de gelegenheid hebben om hoger beroep in te stellen.
12.1.
Omdat op het beroep is beslist, is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.
12.2.
Omdat de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat de minister aan eisers het door hen betaalde griffierecht voor het instellen van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening vergoedt.
12.3.
De voorzieningenrechter veroordeelt de minister in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep vast op € 2.721,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,‑ en wegingsfactor 1).
12.4.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding de proceskosten van derde-partij te vergoeden, zoals door haar is verzocht.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het de openbaarmaking van stukken
over de jaren 2016 en 2017 betreft;
- laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 770,- (2 maal € 385,-) aan eisers te
vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.721,-;
- wijst het verzoek om proceskosten van Stichting Diervriendelijk Nederland af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 25 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Stichting Een Dier Een Vriend is met Stichting voor de Afschaffing van Dierproeven gefuseerd tot Stichting Diervriendelijk Nederland.
2.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:190.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2679.
6.Zie de uitspraken van de Afdeling van 8 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:488 en ECLI:NL:RVS:2023:489.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:153