ECLI:NL:RBZWB:2025:8323

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
26 november 2025
Zaaknummer
24/8486
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring bezwaar WIA wegens ontbreken van gronden

Op 26 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Görsültürk, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De zaak betreft de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van eiser tegen een besluit van het UWV van 5 november 2024, waarin het bezwaar werd afgewezen wegens het ontbreken van gronden. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 23 oktober 2025 behandeld. Eiser stelde dat het UWV ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat hij wel degelijk gronden had ingediend. De rechtbank oordeelde echter dat het bezwaarschrift geen concrete bezwaargrond bevatte en dat eiser niet had aangegeven waarom hij het niet eens was met het primaire besluit. De rechtbank verwees naar eerdere rechtspraak waarin werd gesteld dat een bezwaarschrift, hoe summier ook, een concrete bezwaargrond moet bevatten.

De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. Eiser kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard. Eiser heeft geen recht op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/8486 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Görsültürk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar van eiser, vanwege het ontbreken van gronden. Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand hiervan beoordeelt de rechtbank de niet-ontvankelijkverklaring.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Het UWV heeft met het bestreden besluit van 5 november 2024 het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, wegens het ontbreken van gronden.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
Het UWV heeft gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en namens het UWV mr. H.M. van Gent.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
3. Eiser ontvangt vanaf 9 april 2024 een uitkering in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Deze toekenning, het primaire besluit, is gedateerd op 24 juli 2024. Op 3 september 2024 heeft eiser daartegen bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift staat onder andere: “
De heer [eiser] is van mening dat het bestreden besluit berust op een onvoldoende passende en dragende medische en arbeidskundige onderbouwing en beoordeling, zodat het bestreden besluit volgens client in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel tot stand is gekomen. Cliënt behoudt zich uitdrukkelijk het recht voor haar(sic)
bezwaar nader te motiveren.
3.1.
Op 16 september 2024 stuurt het UWV een brief waarin staat dat het bezwaarschrift nog niet in behandeling kan worden genomen, omdat eiser niet heeft aangegeven waarom hij het niet eens is met het primaire besluit. In deze brief wordt een termijn gesteld tot 14 oktober 2024, met de mededeling dat bij uitblijven daarvan het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Op deze verzuimbrief is niet gereageerd. Vervolgens heeft het UWV het bestreden besluit genomen.
Beroepsgronden
4. Eiser stelt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat hij wel degelijk gronden bij zijn bezwaarschrift heeft ingediend. De gronden die zijn genoemd zijn niet in algemene zin gesteld. De gemachtigde van eiser verwijst naar tientallen bezwaarzaken waarbij hij het bezwaarschrift op exact dezelfde wijze heeft ingediend en het bezwaar wel ontvankelijk is verklaard.
Wettelijk kader
5. Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Oordeel van de rechtbank
6. In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar dient te bevatten. Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
6.1.
Volgens vaste rechtspraak [1] worden in het algemeen geen hoge eisen gesteld aan de motivering van een bezwaarschrift. Dit brengt mee dat in de regel ook van een in het bezwaarschrift gegeven summiere motivering van het bezwaar zal kunnen worden aangenomen dat daarmee is voldaan aan het vereiste van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Dit neemt echter niet weg dat het bezwaarschrift, hoe summier ook verwoord, een concrete bezwaargrond moet bevatten. Hiermee wordt een feitelijke grond bedoeld. Een belanghebbende kan dus niet volstaan met de mededeling dat hij het niet eens is met een bepaald besluit, maar hij moet ook aangeven op welk punt of welke punten en waarom hij het niet met dat besluit eens is. De stelling dat een besluit in strijd is met algemene rechtsbeginselen, is ook geen toereikende grond, omdat hiermee niet duidelijk wordt gemaakt waar die strijdigheid in dat specifieke geval uit zou bestaan.
6.2.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bezwaarschrift van eiser geen concrete bezwaargrond bevat. Er worden geen feitelijke gronden aangevoerd, maar er wordt slechts in zijn algemeenheid aangegeven dat het primaire besluit op een onvoldoende passende en dragende medische en arbeidskundige onderbouwing en beoordeling, en dat dit in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Waarom dit volgens eiser
feitelijkhet geval is, wordt niet aangegeven. De rechtbank verwijst hierbij specifiek naar een uitspraak van de CRvB van 31 oktober 2007 [2] waarin over een bezwaarschrift met vergelijkbare inhoud werd geoordeeld dat dit niet kon worden aangemerkt als een voldoende op het concrete geval betrekking hebbende bezwaargrond.
7. De gemachtigde van eiser stelt dat hij in tientallen zaken eenzelfde bezwaarschrift heeft ingediend en dat die wel door het UWV in behandeling zijn genomen. Hij heeft hierbij drie procedurekenmerken vermeld. Het UWV heeft in het verweerschrift uitgebreid gemotiveerd waarom die drie aangehaalde zaken niet aantonen dat het UWV in andere gevallen de betreffende passage [3] wel als een bezwaargrond hebben opgevat. De rechtbank kan deze motivering volgen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Op zitting heeft de gemachtigde aangegeven de brief van 16 september 2024, waarin het UWV de gemachtigde in de gelegenheid heeft gesteld het verzuim uiterlijk 14 oktober 2024 te herstellen, te hebben ontvangen en gelezen. Het UWV heeft na afloop van deze termijn vervolgens nog drie weken gewacht voordat het bestreden besluit is genomen. De gemachtigde van eiser heeft naar eigen zeggen niet op de verzuimbrief gereageerd, omdat hij zo’n brief nog niet eerder in andere zaken heeft ontvangen. In andere zaken dient hij kort voor de hoorzitting de gronden in, of licht hij deze tijdens de hoorzitting toe. De rechtbank is van oordeel, gelet op de zeer duidelijke inhoud van de verzuimbrief, dat het voor de gemachtigde van eiser duidelijk had moeten zijn dat de inhoud van het bezwaarschrift niet werd gezien als bezwaargrond en dat het UWV daardoor het bezwaar niet-ontvankelijk kon verklaren. Daarnaast begrijpt de rechtbank het (op de zitting) door het UWV ingenomen standpunt dat van een professioneel rechtsbijstandsverlener ook meer verwacht mag worden dan van een eiser zonder rechtsbijstand.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV het bezwaarschrift van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van S.E. van Noort, griffier, op 26 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:5, eerste lid en onder d1. Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
(…)
de gronden van het bezwaar of beroep.
Artikel 6:6, aanhef en onder aHet bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of (…).

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2014:4418 en van 12 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2974.
2.ECLI:NL:CRVB:2007:BB7463, zie ook CRvB 1 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:480.
3.Zie onder 3.