In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 1 december 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 59.429. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar de inspecteur verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en komt tot een inhoudelijke beoordeling van de aanslag en de belastingrentebeschikking. De rechtbank stelt vast dat de aanslag, na ambtshalve vermindering door de inspecteur, niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Ook de belastingrentebeschikking wordt in stand gelaten. Belanghebbende verzoekt om immateriële schadevergoeding, maar de rechtbank wijst dit verzoek af, omdat belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij geestelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, maar laat de aanslag en belastingrentebeschikking in stand. De inspecteur moet het griffierecht vergoeden.