ECLI:NL:RBZWB:2025:8729

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
9 december 2025
Zaaknummer
BRE 25/2421
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen inhoudingen op WIA-uitkering door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Op 9 december 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van eiser tegen het UWV over inhoudingen op zijn WIA-uitkering. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de inhoudingen die door het UWV waren doorgevoerd, en het UWV had in een eerder besluit meegedeeld dat eiser een voorschot van € 3.449,06 bruto per maand zou ontvangen, met een netto betaling van € 1.724,61 na inhoudingen. Eiser stelde dat er geen rekening werd gehouden met een arbeidskorting, wat volgens hem leidde tot ongelijke behandeling ten opzichte van uitkeringsgerechtigden die hun uitkering via de werkgever ontvangen. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het UWV de belastingwetgeving moet volgen zoals die geldt, en dat het aan de wetgever is om eventuele ongelijke behandeling op te heffen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat eiser geen proceskostenvergoeding zou ontvangen. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/2421
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de inhoudingen op zijn WIA-uitkering.
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 4 december 2024 aan eiser meegedeeld dat aan hem vanaf 3 december 2024 een voorschot wordt betaald van € 3.449,06 bruto per maand. Uit de betaalspecificatie van 9 december 2024 blijkt welke inhoudingen op de uitkering worden gedaan en dat eiser een netto betaling krijgt van € 1.724,61. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de inhoudingen. Zoals ter zitting is besproken betekent dit dat zijn bezwaar zich richt tegen de uitkeringsspecificatie. Met het bestreden besluit van 18 maart 2025 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit op 9 december 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser en namens het UWV
drs. [naam] .
1.3.
Ter zitting heeft eiser gesteld in gesprek te zijn met de belastingdienst en dat hij, omdat hij nog geen besluit heeft ontvangen over de hoogte van zijn inkomstenbelasting, nog geen bezwaar heeft kunnen indienen bij de belastingdienst.
1.4.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser is het er niet mee eens dat er bij de inhoudingen op het voorschot (en later bij zijn uitkering) geen rekening wordt gehouden met een arbeidskorting. Hij heeft daarbij verwezen naar een arrest van de Hoge Raad (HR) van 15 november 2024. [1]
2.1
De HR heeft in november 2024 geoordeeld dat er sprake is van ongelijke behandeling tussen uitkeringsgerechtigden die hun uitkering rechtstreeks van het UWV ontvangen en uitkeringsgerechtigden die hun uitkering via de werkgever ontvangen.
In dat laatste geval wordt namelijk wel rekening gehouden met de arbeidskorting. Eiser vindt dat het UWV die ongelijke behandeling moet corrigeren.
2.2
De HR heeft geoordeeld dat het aan de wetgever is om de ongelijke behandeling op te heffen. Dit betekent dat het UWV op dit moment zelf de arbeidskorting niet kan toepassen, ook niet met terugwerkende kracht. Het UWV moet de belastingwetgeving uitvoeren zoals die geldt. Dat volgt ook uit de uitspraken die het UWV ter zitting heeft genoemd. [2] Deze uitspraken zijn weliswaar voor het arrest van de HR gedaan maar zijn voor wat betreft de verplichting van het UWV om de belastingwetgeving toe te passen nog onverkort van toepassing.
2.3
De vraag hoe de ongelijkheid kan worden opgeheven en in hoeverre er daarbij terugwerkende kracht moet worden verleend, is aan de wetgever en eventueel de Belastingdienst. Over de door eiser ter zitting voorgestelde oplossing om de uitkering alsnog met terugwerkende kracht via de werkgever te betalen kan de rechtbank geen oordeel geven. De rechtbank zal immers moeten uitgaan van de feiten zoals die bij het geding voorliggen. Eiser krijgt zijn uitkering nu rechtstreeks door het UWV betaald, zodat bij de beoordeling van het geschil hiervan moet worden uitgegaan.

Conclusie en gevolgen

3. Dit alles betekent dat het beroep ongegrond zal worden verklaard. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen vergoeding van de proceskosten
3.1
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2025 door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.