ECLI:NL:RBZWB:2025:8958

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
25/895 HUUR
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Definitieve berekening huurtoeslag 2023 en terugvordering van voorschot huurtoeslag

Deze uitspraak betreft de definitieve berekening van het recht op huurtoeslag en de terugvordering van verstrekt voorschot huurtoeslag van eiseres over het jaar 2023. Eiseres is het niet eens met de terugvordering en voert verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank beoordeelt of de Dienst Toeslagen dit bedrag op goede gronden heeft teruggevorderd. De rechtbank komt tot de conclusie dat de Dienst Toeslagen de toeslag voor het jaar 2023 en de terugvordering van te veel verstrekt voorschot juist heeft vastgesteld. Wel is de rechtbank van oordeel dat de Dienst Toeslagen de motiveringsplicht heeft geschonden, maar ziet aanleiding om dit gebrek te passeren. De rechtbank legt uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft betwist dat zij over te veel vermogen beschikte om in 2023 recht te hebben op huurtoeslag. Eiseres heeft gesteld dat er sprake is van schending van het evenredigheids- en motiveringsbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat de Dienst Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval van bijzondere omstandigheden om de terugvordering te matigen of om van terugvordering af te zien geen sprake is. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, maar de Dienst Toeslagen moet wel het griffierecht aan eiseres vergoeden vanwege de schending van het motiveringsbeginsel.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/895

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

en

Dienst Toeslagen.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de definitieve berekening van het recht op huurtoeslag en terugvordering van verstrekt voorschot huurtoeslag van eiseres over het jaar 2023. Eiseres is het daar niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de Dienst Toeslagen dit bedrag op goede gronden van eiseres heeft teruggevorderd.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de Dienst Toeslagen de toeslag voor het jaar 2023 en terugvordering van te veel verstrekt voorschot juist heeft vastgesteld. Wel is de rechtbank van oordeel dat Dienst Toeslagen de motiveringsplicht heeft geschonden. De rechtbank ziet echter reden om dit gebrek te passeren en het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 28 december 2022 is aan eiseres een voorschot huurtoeslag voor het jaar 2023 toegekend van € 3.873,-. In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag heeft eiseres op 25 mei 2021 een bedrag van € 30.000,- ontvangen. Eiseres heeft de Dienst Toeslagen op 21 april 2023 verzocht om dit bedrag als bijzonder vermogen aan te merken. Op 28 juni 2023 heeft de Dienst Toeslagen eiseres gemeld dat vanaf 2022 een bedrag van € 30.000,- als bijzonder vermogen wordt aangemerkt.
2.1.
De vermogensgrens voor het recht op huurtoeslag bedroeg in 2023 € 33.748,-.
2.2.
Op 3 juni 2024 heeft de Dienst Toeslagen bericht ontvangen van de Basisregistratie Inkomen (BRI) dat de rendementsgrondslag van eiseres over 2023 € 65.080,- bedraagt.
2.3.
Met het primaire besluit van 6 september 2024 heeft de Dienst Toeslagen het recht van eiseres op huurtoeslag voor het jaar 2023 definitief berekend op € 0. Bij die berekening is uitgegaan van een vermogen over 2023 van € 35.080,- (€ 65.080,- minus € 30.000,- bijzonder vermogen). Met het primaire besluit is een bedrag van € 3.900,- teruggevorderd.
2.4.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 26 november 2024 op het bezwaar van eiseres is de Dienst Toeslagen bij de definitieve berekening van het recht op huurtoeslag en de terugvordering gebleven.
2.5.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiseres en haar gemachtigde. Namens de Dienst Toeslagen zijn [inspecteur 1] en [inspecteur 2] verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Omvang van het geding
4. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft betwist dat zij over te veel vermogen, beschikte om in 2023 recht te hebben op huurtoeslag. Ter zitting is bevestigd dat het beroep van eiseres zich alleen richt tegen de terugvordering.
Beroepsgronden
5. Eiseres heeft gesteld dat er sprake is van schending van het evenredigheids- en motiveringsbeginsel. Eiseres wist eind 2022 niet dat haar vermogen hoger was dan de huurtoeslaggrens voor het jaar 2023. Daarnaast is er sprake van slechts een geringe overschrijding van die grens. Tot slot heeft eiseres gewezen op haar medische situatie. Zij moest eind 2022 een aantal medische onderzoeken en begin 2023 een zware operatie ondergaan. Tot slot heeft zij behoorlijk psychisch te lijden gehad onder de Toeslagenaffaire, waardoor zij niets durfde uit te geven van het bedrag dat zij aan compensatie heeft ontvangen. Deze omstandigheden maken volgens eiseres dat de Dienst Toeslagen geheel of gedeeltelijk van terugvordering moet afzien.
Motiveringsbeginsel
6. De Dienst Toeslagen heeft ter zitting verklaard in het bestreden besluit onvoldoende te zijn ingegaan op de bezwaren van eiseres. De Dienst Toeslagen heeft daarmee erkend dat hij het motiveringsbeginsel heeft geschonden. De rechtbank ziet echter, gelet op wat hierna wordt overwogen, aanleiding om deze schending te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat eiseres is benadeeld door de schending van het motiveringsbeginsel. In het verweerschrift is de Dienst Toeslagen alsnog ingegaan op wat eiseres heeft aangevoerd en eiseres is ter zitting in de gelegenheid gesteld om op het standpunt van de Dienst Toeslagen te reageren. De rechtbank ziet wel aanleiding om te bepalen dat de Dienst Toeslagen het griffierecht dat eiseres heeft betaald moet vergoeden.
Evenredigheidsbeginsel
7. De rechtbank overweegt dat uitgangspunt is dat de Dienst Toeslagen in het geval van herziening het volledige bedrag terugvordert [1] . De Dienst Toeslagen kan van volledige terugvordering afzien, als de nadelige gevolgen van de terugvordering onevenredig zijn ten opzichte van de te dienen doelen van de volledige terugvordering. Dit betekent dat de Dienst Toeslagen de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen [2] en onder bijzondere omstandigheden van terugvordering kan afzien of het terug te vorderen bedrag kan matigen. [3]
7.1.
De Dienst Toeslagen heeft in het Verzamelbesluit Toeslagen het beleid rondom het matigen van de terugvordering van toeslagen opgenomen. In het Verzamelbesluit Toeslagen is opgenomen dat alleen bijzondere omstandigheden zich verzetten tegen gehele terugvordering en dat als dergelijke omstandigheden zich voordoen en gehele terugvordering onevenredig is, de Dienst Toeslagen kan afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering kan matigen. In het Verzamelbesluit Toeslagen zijn voorbeelden van bijzondere omstandigheden opgenomen. Uitdrukkelijk is vermeld dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is als de terugvordering het gevolg is van het overschrijden van een vermogensgrens.
7.2.
Vaststaat dat in het geval van eiseres de vordering is ontstaan door een overschrijding van de vermogensgrens. Dit is dus volgens genoemd beleid geen bijzondere omstandigheid die zich verzet tegen terugvordering. De hoogte van de overschrijding is daarbij niet van belang. De omstandigheid dat, zoals eiseres heeft gesteld, in dit geval slechts sprake is van een geringe overschrijding van de vermogensgrens, kan dan ook niet matiging of afzien van de terugvordering leiden.
7.3.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft overwogen, kunnen naast de in het Verzamelbesluit genoemde omstandigheden, ook andere omstandigheden aanleiding voor matiging van de terugvordering zijn. [4]
7.4.
De Dienst Toeslagen heeft zich in het verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden geen aanleiding vormen om te stellen dat sprake is van onevenredige terugvordering. De Dienst Toeslagen wijst erop dat de wetgever een bewuste keuze heeft gemaakt om het recht op huurtoeslag afhankelijk te stellen van het vermogen op 1 januari. De wetgever gaat ervan uit dat burgers die voor de huurtoeslag een vermogen hebben boven het maximaal toegestane vermogen, zelf hun huur kunnen betalen. De Dienst Toeslagen begrijpt dat de ziekte en operatie van eiseres zeer ingrijpende gebeurtenissen moeten zijn geweest voor eiseres, maar dit zijn voor de Dienst Toeslagen geen omstandigheden die met zich brengen dat de terugvordering onevenredig is.
7.5.
De rechtbank is van oordeel dat de Dienst Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval van bijzondere omstandigheden om de terugvordering te matigen of om van terugvordering af te zien geen sprake is. Dat eiseres niet wist dat haar vermogen boven de grens voor het jaar 2023 uitkwam, dient voor haar risico te komen. Het lag op haar weg om zich rekenschap te geven van de wettelijke vereisten voor het recht op huurtoeslag en of zij daaraan voldeed. Dat eiseres zich hiertoe niet in staat voelde door medische problemen, acht de rechtbank voorstelbaar, maar vormt voor de rechtbank geen reden om te oordelen dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding voor dat oordeel in de stelling van eiseres dat zij de terugvordering moet betalen van het door haar ontvangen geld van de Catshuisregeling en dat dit in strijd is met waarvoor die regeling is bedoeld. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres het als zodanig ervaart, stelt de rechtbank ook vast dat eiseres over meer vermogen beschikt dan de gelden die zij ter compensatie van de Toeslagenaffaire heeft ontvangen. Bovendien hoeft het terugvorderingsbedrag niet ineens te worden voldaan. Er kan een betalingsregeling worden getroffen waardoor de vordering wellicht niet (volledig) uit spaargelden hoeft te worden voldaan.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de definitieve berekening van het recht op huurtoeslag en de terugvordering van teveel verstrek voorschot voor het jaar 2023 in stand blijft.
8.1.
De Dienst Toeslagen moet wel het griffierecht aan eiseres vergoeden, vanwege de schending van het motiveringsbeginsel.
8.2.
Eiseres heeft om vergoeding van de kosten voor het inschakelen van een deskundige verzocht en daarbij een factuur van haar gemachtigde overgelegd. Ter zitting is toegelicht dat, omdat de gemachtigde van eiseres niet beroepsmatig rechtsbijstand verleent, hij als deskundige wenst te worden aangemerkt en op grond van artikel 8:36, tweede lid van de Awb om vergoeding van zijn gemaakte uren verzoekt. De rechtbank overweegt dat het fungeren als gemachtigde en deskundige in dezelfde zaak onverenigbaar met elkaar is, omdat een deskundige in tegenstelling tot een gemachtigde geacht wordt onpartijdig te adviseren. [5] Dit betekent dat het verzoek van eiseres dient te worden afgewezen. Ook verder is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de Dienst Toeslagen het griffierecht van € 53,- aan eiseres moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.H. van der Linden, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 16 december 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet op de huurtoeslag (Wht)
Artikel 1a
1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
(…)
Artikel 7
1. Het recht op en de hoogte van de huurtoeslag is afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
(…)
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 7 (zoals dit luidde in 2023)
3. Indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen, bestaat geen aanspraak op een tegemoetkoming, indien de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van de belanghebbende aan het begin van het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 33.748,- dan wel meer zou bedragen dan dit bedrag indien geen rekening wordt gehouden met de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.13 van de Wet inkomstenbelasting 2001. (…)
Artikel 13b
1. Bij het vaststellen van een beschikking op grond van deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling weegt de Dienst Toeslagen de rechtstreeks betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een belanghebbende nadelige gevolgen van een beschikking als bedoeld in het eerste lid mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen.
Artikel 26
1. Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. Het terug te vorderen bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt volledig door de Dienst Toeslagen teruggevorderd. Voor zover de nadelige gevolgen voor de belanghebbende van een volledige terugvordering van het bedrag ingevolge het eerste lid onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, kan de Dienst Toeslagen bij het vaststellen van de beschikking tot terugvordering een lager bedrag terugvorderen dan het bedrag ingevolge het eerste lid.
3. In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen herziet de Dienst Toeslagen de onherroepelijk geworden beschikking tot terugvordering in het voordeel van de belanghebbende.
Verzamelbesluit Toeslagen
Paragraaf 2.1 Matigen van de terugvordering van toeslagen
Als sprake is van een terug te vorderen bedrag aan onverschuldigd betaalde toeslagen, ontstaat een betalingsverplichting voor de belanghebbende ter grootte van dit bedrag aan Dienst Toeslagen. Het uitgangspunt in artikel 26 Awir is dat het volledige bedrag aan toeslag dat te veel is betaald of verrekend, wordt teruggevorderd. In dit artikel is echter niet dwingend voorgeschreven dat Dienst Toeslagen altijd het volledige bedrag dat te veel is betaald, van de belanghebbende moet terugvorderen. Artikel 26, tweede lid, Awir bepaalt dat voor zover de nadelige gevolgen voor de belanghebbende van een volledige terugvordering onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, Dienst Toeslagen een lager bedrag kan terugvorderen.
Dit betekent dat Dienst Toeslagen op grond van artikel 3:4 Awb en 13b, eerste lid, Awir de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen. Als uit een dergelijke belangenafweging volgt dat gehele terugvordering onevenredig is, kan Dienst Toeslagen afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering matigen.
In het kader van deze belangenafweging spelen de volgende omstandigheden doorgaans een relevante rol: oorzaak van de terugvordering, gevolgen van de terugvordering, rol van de belanghebbende en Dienst Toeslagen (bij het ontstaan van de terugvordering) – inclusief (systeem)fouten – en voorzienbaarheid. Deze opsomming is niet limitatief.
Hierna zijn verschillende omstandigheden uitgewerkt die kunnen maken dat een terugvordering in een specifiek geval onevenredig is, dan wel juist niet onevenredig wordt geacht.
Van een onevenredige terugvordering kan bijvoorbeeld sprake zijn als:
– een derde (bijvoorbeeld een kinderopvangorganisatie) fraudeert zonder medeweten en (directe) betrokkenheid van de belanghebbende;
– een derde identiteitsfraude pleegt en op naam en buiten medeweten van de belanghebbende de toeslag aanvraagt en de toeslag aantoonbaar – geheel of gedeeltelijk – niet ten gunste van de belanghebbende komt;
– een door belanghebbende redelijkerwijze niet (meer) te herstellen geringe formele tekortkoming (zoals het ontbreken van een handtekening in een contract) heeft geleid tot aanzienlijke negatieve gevolgen voor het recht op toeslagen, terwijl aan alle materiële eisen voor de betreffende toeslag is voldaan. Er is geen sprake van een bijzondere omstandigheid als de belanghebbende na herhaalde verzoeken van Dienst Toeslagen de geringe formele tekortkoming niet heeft hersteld, terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid was;
– een terugvordering het gevolg is van het ontstaan van toeslagpartnerschap op grond van artikel 3, tweede lid, onderdeel e, Awir vanwege het vertrek van een derde volwassene, voor zover de terugvordering ziet op het met terugwerkende kracht aanmerken van deze toeslagpartner op grond van het tot 1 januari 2021 geldende artikel 3, derde lid, Awir.
Deze opsomming is niet limitatief. Op basis van ervaringen uit de praktijk kan deze opsomming worden aangevuld.
Van een onevenredige terugvordering is in beginsel geen sprake als:
– de belanghebbende te kwader trouw is;
– de terugvordering het gevolg is van een afwijking tussen het daadwerkelijk afgenomen aantal uren kinderopvang en het aantal uren kinderopvang op basis waarvan het voorschot kinderopvangtoeslag is berekend in dat berekeningsjaar;
– de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend;
– de terugvordering het gevolg is van het overschrijden van een vermogensgrens;
– de belanghebbende de terugvordering vanwege ontoereikende financiële middelen niet kan voldoen;
– de terugvordering het gevolg is van een wettelijke bepaling die in een later berekeningsjaar in het voordeel van belanghebbende is gewijzigd, zoals een gewijzigde inkomens- of vermogensgrens.
Ook deze opsomming is niet limitatief. Op basis van ervaringen uit de praktijk kan deze opsomming worden aangevuld. Het uitgangspunt bij bovenstaande situaties is dat deze op zichzelf niet tot matiging van de terugvordering leiden. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval kan er bij de aanwezigheid van aanvullende omstandigheden na een belangenafweging echter toch reden zijn de terugvordering te matigen. Daarbij geldt dat een combinatie van factoren – die ieder op zichzelf beschouwd geen onevenredige terugvordering opleveren – in samenhang wel kunnen leiden tot het oordeel dat er sprake is van een voor de belanghebbende onevenredige terugvordering die moet worden gematigd.
De financiële situatie of financiële problemen van een belanghebbende die terugbetaling van toeslagen verhinderen, zullen in het algemeen niet leiden tot een matiging van de terugvordering. Voor deze situatie bestaat de mogelijkheid van een (persoonlijke) betalingsregeling. Met een dergelijke regeling op maat kan in het specifieke geval het noodzakelijke maatwerk worden geboden voor zover de financiële omstandigheden van een belanghebbende ontoereikend zijn om de (gehele) terugvordering te voldoen.

Voetnoten

1.Artikel 26, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
2.Op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3536).
4.Zie de uitspraak van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1628.
5.Zie de uitspraak van 8 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2148