ECLI:NL:RVS:1998:ZF3499

Raad van State

Datum uitspraak
24 juli 1998
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
H01.97.0567
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • F.H. van der Burg
  • J.J. van der Weel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongegrondverklaring van beroep om toelating tot examens in opleiding maatschappijgeschiedenis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam, die op 10 april 1997 het beroep van de appellant niet-ontvankelijk had verklaard. De appellant had een verzoek ingediend bij de Commissie Colloquium Doctum van de Erasmus Universiteit Rotterdam om toelating tot de examens in de opleiding maatschappijgeschiedenis. Dit verzoek werd op 29 september 1995 afgewezen, waarna de appellant in beroep ging bij het College van beroep voor de examens. Het College verklaarde het beroep ongegrond op 20 november 1995. De rechtbank oordeelde vervolgens dat het beroep tegen dit besluit niet-ontvankelijk was, omdat het volgens haar ging om een nadere regel voor de examinering, waartegen geen beroep mogelijk was volgens artikel 8:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de rechtbank hierin niet gevolgd kan worden. De Afdeling stelt dat het College, op basis van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), wel degelijk bevoegd is om te oordelen over beroepen tegen beslissingen die het kennen of kunnen van kandidaten beoordelen. De Afdeling concludeert dat het besluit van het College van 20 november 1995 niet onder de uitsluiting van artikel 8:4 van de Awb valt.

Daarom is het hoger beroep gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is vernietigd. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. De Afdeling heeft geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling, omdat er geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan op 24 juli 1998.

Uitspraak

Raad
van State
No. H01.97.0567.
Datum uitspraak: 24 juli 1998.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] te [woonplaats]
(appellant)
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 10 april 1997 in het geschil tussen:
appellant
en
het College van beroep voor de examens van de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 29 september 1995 heeft de Commissie Colloquium Doctum van de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: de EUR) beslist op een verzoek van appellant om toelating tot de examens in de opleiding […].
Tegen dit besluit heeft appellant beroep ingesteld bij het College van beroep voor de examens (hierna ook te noemen: het College).
Bij besluit van 20 november 1995 heeft het College het beroep ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant beroep ingesteld bij de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank).
Bij uitspraak van 10 april 1997, verzonden op 22 april 1997, heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, ingekomen op 24 april 1997, hoger beroep ingesteld bij de Afdeling. Bij brief van 2 mei 1997 heeft appellant de gronden van het beroep aangevuld. Beide brieven zijn aangehecht.
Bij schrijven van 10 september 1997 heeft het college een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 1997, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr R.A. F. en mr E.P.J. J., onderscheidenlijk voorzitter en fungerend secretaris van het college, hun standpunt nader hebben toegelicht.
Overwegingen
Beoordeling van het verzoek van appellant heeft plaatsgevonden in het kader van de Onderwijs- en Examenregeling van de faculteit Historische en Kunstwetenschappen van de EUR (hierna: de regeling). In artikel 34 daarvan worden de eisen, die bij het toelatingsonderzoek worden gesteld, omschreven. De regeling is gebaseerd op artikel 7.29, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW). Daarbij is bepaald dat het instellingsbestuur personen van 21 jaar en ouder van vooropleidingseisen kan vrijstellen, indien zij bij een onderzoek door een door het instellingsbestuur in te stellen commissie blijk hebben gegeven van geschiktheid voor het desbetreffende onderwijs en voldoende beheersing van de Nederlandse taal.
Ingevolge artikel 8:4, aanhef en onder e, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing.
De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van 20 november 1995 moet worden beschouwd als een nadere regel voor de examinering, als bedoeld in artikel 8:4, aanhef en onder e, van de Awb. Gelet hierop, heeft de rechtbank het beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk verklaard.
De Afdeling volgt de rechtbank hierin niet. Het College heeft ingevolge artikel 7.61 van de WHW te oordelen over beroep, ingesteld tegen beslissingen van degenen die het kennen of kunnen van kandidaten of studenten beoordelen. Het gaat daarbij om administratief beroep waarbij, ingevolge artikel 7.61, zevende (thans zesde) lid van de WHW, de bevoegdheid om bij gegrondverklaring van het beroep en het geheel of gedeeltelijk vernietigen van de beslissing zelf in de plaats van de geheel of gedeeltelijk vernietigde beslissing een nieuwe beslissing te nemen, aan het beroepsorgaan is onthouden. Gelet hierop, staat het kennen of kunnen van een kandidaat of leerling niet direct ter beoordeling en behoort het besluit van het College van 20 november 1995 niet tot die, bedoeld in artikel 8:4, aanhef en onder e, van de Awb.
Nu ook anderszins niets aan de bevoegdheid van de rechtbank om kennis te nemen van het beroep tegen het besluit van 20 november 1995 in de weg stond, is het hoger beroep gegrond en dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd.
De Afdeling zal de zaak, met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen.
Nu niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten acht de Afdeling geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 10 april 1997, reg.nr. 95/5034-G6;
II. wijst de zaak ter verdere behandeling terug naar de rechtbank;
III. gelast dat het College van beroep voor de examens van de Erasmus Universiteit Rotterdam (de Erasmus Universiteit te Rotterdam) het door appellant voor de behandeling van het hoger beroep gestorte recht (ƒ 315,--) aan hem vergoedt.
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 1998.
5
mr. R.W.L. Loeb, mr. F.H. van der Burg, mr. J.J. van der Weel