ECLI:NL:RVS:2004:AO8112
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- M. Vlasblom
- T.M.A. Claessens
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie tegen uitspraak rechtbank 's-Gravenhage inzake verblijfsvergunning voor vreemdeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 23 oktober 2003. De rechtbank had de minister opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen in haar uitspraak, waarin de aanvraag van een vreemdeling om verlenging van zijn verblijfsvergunning was gegrond verklaard. De vreemdeling, van Turkse nationaliteit, had in 1997 een vergunning tot verblijf gekregen, maar na het beëindigen van zijn huwelijk vroeg hij in 1999 een nieuwe vergunning aan om als zelfstandig ondernemer een pizzeria te exploiteren. De minister had deze aanvraag afgewezen, omdat hij van mening was dat de beoogde activiteit geen wezenlijk Nederlands belang diende.
De rechtbank oordeelde echter dat de minister ten onrechte had geoordeeld dat de activiteit van de vreemdeling niet bijdroeg aan de Nederlandse economie. De minister ging in hoger beroep en voerde aan dat de rechtbank de standstill-bepaling had miskend, die stelt dat er geen nieuwe beperkingen mogen worden ingevoerd voor de vrijheid van vestiging en het recht van verblijf van Turkse onderdanen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 maart 2004 behandeld en geconcludeerd dat de grief van de minister slaagt. De rechtbank had inderdaad niet goed gekeken naar de standstill-bepaling en de minister had voldoende aannemelijk gemaakt dat de eisen die aan de vreemdeling werden gesteld, niet strikter waren dan voorheen. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van de standstill-bepaling in het kader van de verblijfsvergunningen voor Turkse onderdanen en de noodzaak voor de overheid om bij de beoordeling van aanvragen rekening te houden met de economische bijdrage die vreemdelingen kunnen leveren aan de Nederlandse samenleving. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft hiermee een belangrijke uitspraak gedaan over de toepassing van het toelatingsbeleid voor zelfstandigen en de bescherming van de rechten van vreemdelingen.