ECLI:NL:RVS:2005:AS3204

Raad van State

Datum uitspraak
19 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403729/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering handhavend optreden tegen zonder vergunning geplaatst hekwerk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Anna Paulowna tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar. Het college had op 31 mei 2002 geweigerd handhavend op te treden tegen een hekwerk dat door [partij] zonder bouwvergunning was geplaatst op het perceel [locatie] te [plaats]. De rechtbank had in haar uitspraak van 30 maart 2004 het beroep van [verzoeker] gegrond verklaard en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 16 november 2004. Tijdens de zitting zijn het college, vertegenwoordigd door mr. Bergman, en [verzoeker], bijgestaan door mr. L.P.A. Zwanenberg, verschenen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat het college in redelijkheid niet heeft hoeven optreden tegen het hekwerk, dat een overtreding van geringe aard en ernst betreft. Er was geen concreet zicht op legalisatie en de belangen van [verzoeker] werden niet geschaad door de aanwezigheid van het hekwerk. De rechtbank had dit niet onderkend.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [verzoeker] ongegrond. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 19 januari 2005. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200403729/1.
Datum uitspraak: 19 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Anna Paulowna,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 30 maart 2004 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2002 heeft appellant (hierna: het college) naar aanleiding van het verzoek daartoe van [verzoeker] geweigerd handhavend op te treden tegen het door [partij] zonder bouwvergunning geplaatste hekwerk op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 december 2002 heeft het college het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 maart 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 4 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 mei 2004 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2004, waar het college, vertegenwoordigd door mr. Bergman, ambtenaar der gemeente, en [verzoeker], bijgestaan door mr. L.P.A. Zwanenberg, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Voorts is [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het geschil betreft een voor de voorgevelrooilijn geplaatst hekwerk, bestaande uit een paal van circa 1.80 meter hoogte, met daaraan bevestigd een stuk kippengaas met een breedte van circa 2.00 meter.
2.2.    In het op het perceel betrekking hebbende bestemmingsplan "Landelijk gebied 1992" is bepaald dat erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn slechts 1.00 meter hoog mogen zijn.
2.3.    Niet in geschil is dat [partij] het desbetreffende hekwerk heeft geplaatst zonder over de daartoe vereiste bouwvergunning te beschikken, zodat het college bevoegd is terzake handhavend op te treden.
2.4.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die situatie behoort te worden afgezien.
2.5.    Niet in geschil is dat geen concreet zicht bestaat op legalisatie. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college echter in dit geval in redelijkheid niet behoeven op te treden. Daarbij is van belang dat sprake is van een overtreding van zeer geringe aard en ernst, en dat niet aannemelijk is geworden dat de belangen van [verzoeker] door de aanwezigheid van het hekwerk worden geschaad. Zijn belangen zijn gelegen, zo is ter zitting en uit de stukken gebleken, in het snoeien van de heg van [partij] zodanig dat voldoende zicht bestaat vanuit zijn inrit op de [locatie], doch niet in het verwijderen van de paal met het kippengaas. Voorts is van belang dat niet is gebleken dat de belangen van derden worden geschaad door het achterwege blijven van handhavend optreden. Gelet op deze omstandigheden zou het treffen van handhavingsmaatregelen jegens [partij] zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat moet worden geoordeeld dat het college van optreden heeft kunnen afzien. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 30 maart 2004, WET 03/108;
III.    verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven    w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2005
17-444.