ECLI:NL:RVS:2006:AX7041

Raad van State

Datum uitspraak
7 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200507120/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Oosting
  • J.R. Schaafsma
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de Minister van Volkshuisvesting inzake terug te storten bedrag door Streekgewest Westelijke Mijnstreek

In deze zaak gaat het om een beroep ingesteld door het college van burgemeester en wethouders van Schinnen tegen een besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Het geschil betreft een terug te storten bedrag van € 156.751,53 dat door de Minister was vastgesteld in verband met bestedingen van het project Hoofdstraat III te Schinnen in 2001. De Minister had in een eerder besluit van 13 juli 2005 het terug te storten bedrag verlaagd naar € 145.154,61, maar het college van burgemeester en wethouders was het niet eens met deze beslissing en stelde beroep in bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 2 mei 2006 behandeld. Appellant stelde dat de beslissing op bezwaar ten onrechte aan hem was gericht, en dat deze gericht had moeten zijn aan het Streekgewest, de budgethouder. De Raad overwoog dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen belanghebbenden bezwaar kunnen maken tegen een besluit. Het Streekgewest was de geadresseerde van het primaire besluit en niet appellant. De Raad concludeerde dat het belang van appellant een afgeleid belang was en geen rechtstreeks belang in de zin van de Awb.

De Raad van State verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van de Minister van 13 juli 2005. Tevens verklaarde de Raad het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 september 2004 niet-ontvankelijk. De Minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan appellant. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 7 juni 2006.

Uitspraak

200507120/1.
Datum uitspraak: 7 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Schinnen,
appellant,
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2004, gericht aan het dagelijks bestuur van het Streekgewest Westelijke Mijnstreek (hierna: het Streekgewest), heeft verweerder een door het Streekgewest terug te storten bedrag vastgesteld van € 156.751,53 in verband met bestedingen ten aanzien van het project Hoofdstraat III te Schinnen in 2001 die niet ten laste van het budget voor sanering gebracht kunnen worden.
Bij besluit van 13 juli 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het terug te storten bedrag vastgesteld op € 145.154,61. Het bezwaar is voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 12 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 10 november 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. B.H.J.M. Weijenberg-Habets, ambtenaar van de gemeente, en ing. M. Schipperen, medewerker van het bureau NIBAG te Uden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F.A.G. van Kuijen, ambtenaar van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, en mr. P. Wink en B. Vennemann, beiden werkzaam bij Bureau Sanering Verkeerslawaai te Woerden, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant stelt dat de beslissing op bezwaar ten onrechte aan hem is gericht. Volgens hem dient de beslissing op bezwaar te worden gericht aan de budgethouder, namelijk het Streekgewest.
2.1.1.    Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:2, tweede lid, van de Awb, worden ten aanzien van bestuursorganen de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd.
2.1.2.    Blijkens de stukken heeft het Streekgewest op 27 mei 1998 een subsidieaanvraag voor 2001 in het kader van de Budgetregeling Verkeerslawaai ingediend. Bij besluit van 27 augustus 1998 is de subsidie aan het Streekgewest verleend; de subsidie is ook aan het Streekgewest betaald. Niet appellant, maar het Streekgewest is geadresseerde van het primaire besluit. Zoals de Afdeling bij uitspraak van heden, no.
200507312/1, heeft geoordeeld, is bij een besluit als het onderhavige het belang van de aanvrager rechtstreeks betrokken.
Aannemelijk is dat appellant in zijn financiële belang kan worden geraakt door het onderhavige besluit, maar dit is een afgeleid belang en geen rechtstreeks belang in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
Gelet op het bovenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder de bezwaren van appellant niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:1 in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, en artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Deze beroepsgrond treft derhalve doel.
2.2.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 september 2004 niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2.3.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van de Minister van Volkshuisvesting,     Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 13 juli 2005, kenmerk LMV 2005122048;
III.    verklaart het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 september 2004 niet-ontvankelijk;
IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde     besluit;
V.    veroordeelt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en     Milieubeheer tot vergoeding van bij appellant in verband met de     behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 360,01 (zegge: driehonderdzestig euro en één cent); het dient door de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI.    gelast dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van     Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting    w.g. Fransen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2006
407-518.