ECLI:NL:RVS:2007:BC0548

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704286/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit CBR over geschiktheid voor motorrijtuigen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van de stichting "Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen" (CBR) van 21 april 2006. Het CBR had bepaald dat [appellant] zich moest onderwerpen aan een onderzoek naar zijn geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen. Na een bezwaarprocedure, waarin het CBR het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaarde op 15 december 2006, heeft de rechtbank Haarlem op 11 mei 2007 het beroep van [appellant] tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden heeft aangevuld in augustus 2007.

Tijdens de zitting op 27 november 2007 is vastgesteld dat [appellant] inmiddels geschikt is bevonden voor het besturen van motorrijtuigen en dat hij zijn rijbewijs heeft teruggekregen. Het CBR heeft verklaard dat er geen nieuw onderzoek naar zijn geschiktheid zal plaatsvinden. [appellant] heeft echter aangegeven dat hij om principiële redenen de rechtmatigheid van het besluit van 15 december 2006 wil laten toetsen. De Raad van State heeft overwogen dat er geen geschil meer bestaat over de geschiktheid van [appellant] en dat de bestuursrechter alleen kan oordelen over geschillen die daadwerkelijk bestaan. Aangezien er geen belang meer is bij een beoordeling van het hoger beroep, heeft de Raad van State het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200704286/1.
Datum uitspraak: 19 december 2007.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 07/77 van de rechtbank Haarlem van 11 mei 2007 in het geding tussen:
appellant
en
de stichting "Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen".
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2006 heeft de stichting "Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen" (hierna: het CBR) bepaald dat [appellant] zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen waarvoor aan hem een rijbewijs is afgegeven.
Bij besluit van 15 december 2006 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 mei 2007, verzonden op 22 mei 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief van 21 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 augustus 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 23 augustus 2007 heeft het CBR van antwoord gediend.
[appellant] en het CBR hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2007, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.M.H.J.L. Claus, advocaat te Velsen-Zuid, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. C.C.J. de Wilde, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ter zitting van de Afdeling is komen vast te staan dat [appellant] inmiddels geschikt is bevonden voor het besturen van motorrijtuigen en de beschikking heeft over zijn rijbewijs. Tevens heeft het CBR ter zitting verklaard dat geen nieuw onderzoek naar de geschiktheid van [appellant] voor het besturen van motorrijtuigen zal plaatsvinden. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] schade heeft geleden ten gevolge van het besluit van 15 december 2006 ter zake de verplichting mee te werken aan het onderzoek naar zijn geschiktheid. Ter zitting heeft hij aangegeven dat hij om principiële redenen de vraag beantwoord wenst te zien of het besluit rechtmatig was. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is de bestuursrechter alleen in het kader van een geschil met betrekking tot een besluit tot het beantwoorden van rechtsvragen geroepen. Waar een dergelijk geschil niet (langer) bestaat, kan van de rechter geen uitspraak worden gevraagd, ook niet als het gaat om de beantwoording van een rechtsvraag van principiële betekenis. Nu ook overigens niet is gebleken dat [appellant] nog enig belang heeft bij een beoordeling in hoger beroep van dit geschil dient zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.2.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena    w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2007.
176-440.