ECLI:NL:RVS:2009:BK1374

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900535/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bestuursdwang en bouwvergunningen in Amersfoort

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van J. [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 21 november 2008. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort, dat op 28 augustus 2007 aan [appellant] gelast heeft om verzakkingsgevaar op het perceel [locatie A] weg te nemen. Dit besluit werd onder dreiging van bestuursdwang opgelegd. Op 6 november 2008 trok het college dit besluit in, maar [appellant] had al eerder bezwaar gemaakt tegen een afwijzing van zijn verzoek om een bouwstop op het perceel van [eigenaar]. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] gegrond en vernietigde enkele besluiten van het college, maar verklaarde andere beroepen ongegrond.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 14 september 2009 behandeld. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte zijn procesbelang bij het beroep tegen het besluit van 14 december 2007 niet erkende, omdat hij schade zou hebben geleden. De Afdeling oordeelde dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat de schade het gevolg was van de bestuurlijke besluitvorming. Ook het betoog dat de wijziging van de bouwvergunning van [eigenaar] geen wijziging van ondergeschikte aard was, werd verworpen. De Afdeling bevestigde dat voor een wijziging van ondergeschikte aard geen nieuwe bouwaanvraag nodig is.

De Afdeling concludeerde dat het college in redelijkheid had kunnen afzien van handhavend optreden tegen de uitbouw van [eigenaar], omdat deze in overeenstemming was met de verleende bouwvergunning. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De beslissing van de Afdeling werd uitgesproken in naam der Koningin op 28 oktober 2009.

Uitspraak

200900535/1/H1.
Datum uitspraak: 28 oktober 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], [gemeente],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 21 november 2008 in zaken nrs. 08/306, 08/435, 08/437 en 08/2884 in het geding tussen:
J. [appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (hierna: het college) [appellant] gelast het op het perceel [locatie A] te Amersfoort ontstane verzakkingsgevaar vanwege de door hem verrichte graafwerkzaamheden op het perceel [locatie B] weg te nemen en weg te houden, zulks onder aanzegging van bestuursdwang indien niet binnen de genoemde begunstigingstermijn aan de aanschrijving is voldaan.
Bij besluit van 14 december 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 6 november 2008 heeft het college het besluit van
28 augustus 2007 ingetrokken.
Bij besluit van 30 augustus 2007 heeft het college het verzoek van
[appellant] tot het opleggen van een bouwstop op het perceel van [eigenaar] aan de [locatie A], afgewezen.
Bij besluit van 28 december 2007 heeft het college het daartegen door
[appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Op 21 augustus 2007 heeft [eigenaar] bij het college om wijziging van de op
30 maart 2007 aan hem verleende bouwvergunning voor de oprichting van een uitbouw aan zijn woning op het perceel [locatie A] verzocht en daarbij behorende bouwtekeningen ingediend. Op 22 augustus 2007 heeft het college de door [eigenaar] overgelegde revisietekening voorzien van de gestempelde mededeling: "geen bezwaar".
Bij besluit van 28 december 2007 heeft het college het daartegen door
[appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 22 augustus 2008 heeft het college de verzoeken van
[appellant] om handhavend optreden tegen de op het perceel
[locatie A] gerealiseerde uitbouw en de aanwezige steentas en bulkbag, afgewezen.
Het college heeft ingestemd met rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en heeft het door [appellant] tegen voornoemd besluit ingediende bezwaarschrift overeenkomstig artikel 7:1a, vijfde lid, van die wet doorgezonden naar de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank).
Bij uitspraak van 21 november 2008, verzonden op 8 december 2008, heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 28 december 2007, waarin het bezwaar van [appellant] tegen de wijziging van de bouwvergunning van [eigenaar] niet-ontvankelijk is verklaard, ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, het tegen het besluit van
28 december 2007, waarin het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 30 augustus 2007 niet-ontvankelijk is verklaard, ingestelde beroep eveneens gegrond verklaard, dit bezwaar alsnog ongegrond verklaard en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 28 december 2007, het tegen het besluit van
14 december 2007 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het tegen het besluit van 22 augustus 2008 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 16 februari 2009.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 26 januari 2009 heeft het college opnieuw op het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 22 augustus 2007 beslist en dit bezwaar ongegrond verklaard.
Bij brief van 21 april 2009 heeft de rechtbank het tegen het besluit van 26 januari 2009 ingestelde beroep, met toepassing van artikel 6:15 van de Awb, doorgezonden aan de Afdeling.
[eigenaar] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2009, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.C. Alblas,
ing. H.G.J. Harsevoort en ing. P.J.A. Jacobs, allen ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het door [appellant] ingenomen standpunt dat de rechtbank ten onrechte niet zijn ingenieurstitel in de uitspraak heeft vermeld, leidt niet tot een vernietiging van die uitspraak. In de wet noch anderszins is voorgeschreven dat titulatuur van partijen in rechterlijke uitspraken wordt vermeld.
2.2. [appellant] is eigenaar van de woning op het perceel [locatie B]. [eigenaar] is eigenaar van de woning op het naastgelegen perceel [locatie A]. Zowel [appellant] als [eigenaar] waren voornemens hun woning uit te breiden met een uitbouw aan de achterzijde van hun woning waarbij [eigenaar] gebruik zou maken van de fundering en spouwmuur van de door [appellant] te realiseren uitbouw aan zijn woning. Op 30 maart 2007 heeft [eigenaar] hiervoor lichte bouwvergunning verkregen. [appellant] kreeg deze op 20 april 2007.
De aanschrijving zorgplicht
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij nog procesbelang heeft bij zijn beroep tegen het besluit van 14 december 2007, waarbij de inmiddels ingetrokken aanschrijving van 28 augustus 2007 was gehandhaafd, in verband met geleden schade.
2.3.1. Het betoog faalt. De aanschrijving van 28 augustus 2007 is ingetrokken omdat maatregelen waren getroffen om het verzakkingsgevaar - tijdelijk - weg te nemen. Voorts kan, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 juni 2002 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200106139/1&verdict_id=899&utm_id=1&utm_source=Zoeken_in_uitspraken&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200106139/1&utm_term=200106139/1">200106139/1</a>), procesbelang onder meer bestaan indien wordt gesteld dat schade is geleden ten gevolge van de bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is wel vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk is gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het besluit. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] de door hem gestelde schade als gevolg van de op 28 augustus 2007 opgelegde aanschrijving niet aannemelijk gemaakt. De schade die [appellant] stelt te lijden omdat [eigenaar] hem aansprakelijk heeft gesteld voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van de door [appellant] verrichte graafwerkzaamheden, kan niet als schade ten gevolge van de bestuurlijke besluitvorming worden aangemerkt.
De wijziging van de aan [eigenaar] verleende bouwvergunning
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de wijziging van het bouwplan van [eigenaar] geen wijziging van ondergeschikte aard betreft. Volgens [appellant] had voor het gewijzigde bouwplan dan ook een nieuwe aanvraag om bouwvergunning moeten worden ingediend. Hij voert in dit verband aan dat de constructie van het bouwwerk is gewijzigd, dat de fundering in strijd is met de eisen uit het Bouwbesluit 2003 en dat hierdoor zijn eigen uitbouw niet gerealiseerd kan worden.
2.4.1. Volgens vaste jurisprudentie is voor een wijziging van ondergeschikte aard van een bouwplan geen nieuwe bouwaanvraag vereist. Uit de in het dossier aanwezige bouwtekeningen blijkt dat in het oorspronkelijke bouwplan gebruik zou worden gemaakt van de spouwmuur en fundering van de - op 20 april 2007 vergunde en nog te realiseren - uitbouw op het perceel van [appellant]. Omdat [appellant] - in afwijking van de aan hem verleende vergunning - zich heeft voorgenomen een verdiepte fundering aan te leggen, heeft [eigenaar] ervan afgezien om voor de oprichting van zijn uitbouw gebruik te maken van de spouwmuur en fundering van de op het perceel van [appellant] te realiseren uitbouw en een gewijzigde bouwtekening ingediend. De wijziging ziet op het oprichten van een eigen spouwmuur en fundering tegen de perceelsgrens waardoor het oppervlak van het bouwplan afneemt met ongeveer 0,42 m². Anders dan [appellant] heeft betoogd, heeft het college het standpunt kunnen innemen dat met de gewijzigde bouwtekeningen aannemelijk is gemaakt dat de uitbouw voldoet aan de constructie-eisen uit het Bouwbesluit 2003 en dat de hoofddraagconstructie van de uitbouw van [eigenaar] niet verandert. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de nieuwe toegevoegde binnenspouwmuur geen hoofddraagconstructie betreft en het dak niet draagt. Voorts draagt de fundering ter plaatse van de perceelsgrens niet het gewicht van de begane grondvloer en de binnenspouwmuur zodat geen extra spanningen op de rand van de ontgraving ontstaan. Derhalve is het niet aannemelijk dat door het wijzigen van het bouwplan van [eigenaar], [appellant] zijn eigen uitbouw niet langer kan realiseren. Gelet op het feit dat de wijzigingen zowel in bouwtechnisch als stedenbouwkundig opzicht beperkt zijn en het bouwvolume als gevolg van de wijziging in beperkte mate verandert, betreft de wijziging van het bouwplan, zowel op zichzelf beschouwd als afgezet tegen het totale bouwplan, een wijziging van ondergeschikte aard. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
2.5. Het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit op bezwaar van 26 januari 2009, dat, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de wet, geacht wordt eveneens onderwerp te zijn van dit geding, is ongegrond. [appellant] kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat het college in het besluit van 26 januari 2009 geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank. In dit besluit heeft het college immers uitgebreid gemotiveerd waarom het van oordeel is dat het gewijzigde bouwplan, gelet op de fundering en constructie, voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2003. Zoals onder 2.4.1 is overwogen, heeft het college het standpunt kunnen innemen dat met de gewijzigde bouwtekening aannemelijk is gemaakt dat de uitbouw voldoet aan de constructie-eisen uit dit besluit. Voorts is de door [eigenaar] gerealiseerde uitbouw een standaard uitbouw waarvan het gebruikelijk is dat die op de wijze zoals gedaan is, wordt gerealiseerd.
Gelet op de in het dossier aanwezige stukken en het verhandelde ter zitting acht de Afdeling zich voldoende voorgelicht over de constructieve veiligheid van de uitbouw van [eigenaar], zodat een nader onderzoek naar de technisch wetenschappelijke aspecten daarvan door een deskundige - waar [appellant] om heeft verzocht - niet noodzakelijk wordt geacht.
Ten aanzien van het verzoek om stillegging bouwwerkzaamheden
2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte, zelf in de zaak voorziend, zijn bezwaar tegen de weigering van het college om op het perceel van [eigenaar] een bouwstop op te leggen ongegrond heeft verklaard.
2.6.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat op het moment van de verzoeken tot het stilleggen van de bouwwerkzaamheden, op 20 en 28 augustus 2007, deze in overeenstemming met de aan [eigenaar] verleende (gewijzigde) bouwvergunning plaatsvonden. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat door de ter plaatse verrichte bouwwerkzaamheden - in strijd met artikel 1a van de Woningwet - gevaar voor de gezondheid of veiligheid was ontstaan dan wel voortduurde. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de op het perceel van [eigenaar] aanwezige steentas, die - ten tijde van het verzoek om stillegging van de bouwwerkzaamheden - naast de afgraving van [appellant] stond, reeds aanwezig was toen de graafwerkzaamheden door [appellant] zijn gestart. Gelet hierop kan [appellant] niet worden gevolgd in zijn standpunt dat [eigenaar] de gevaarlijke situatie, die juist is ontstaan door de door [appellant] verrichte graafwerkzaamheden, in stand hield. Evenmin is gebleken van overtreding van een wettelijk voorschrift uit de Bouwverordening van de gemeente Amersfoort. Het college was derhalve niet bevoegd handhavend op te treden.
Ten aanzien van de verzoeken om handhaving
2.7. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid van handhavend optreden tegen de gerealiseerde uitbouw op het perceel van [eigenaar] en de op dat perceel aanwezige steentas, die later is vervangen door een met zand gevulde bulkbag, heeft kunnen afzien.
2.7.1. Dit betoog faalt eveneens. Ten tijde van de verzoeken om handhaving op 26 juni 2008 en 21 juli 2008 was het bouwplan van [eigenaar] in overeenstemming met de daarvoor verleende (gewijzigde) bouwvergunning gerealiseerd. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat in zoverre geen sprake was van een overtreding van een wettelijk voorschrift waartegen handhavend kon worden opgetreden. Ten aanzien van het door [appellant] gestelde, dat op het perceel [locatie A] sprake was van schending van de ingevolge artikel 1a van de Woningwet bestaande zorgplicht van de eigenaar van een bouwwerk, omdat gedurende enkele maanden een steentas, later vervangen door een met zand gevulde bulkbag, op dat perceel aan de rand van de door [appellant] gerealiseerde afgraving op het perceel [locatie B] heeft gestaan, geldt dat dit niet aannemelijk is gemaakt. De steentas was immers reeds op het perceel van [eigenaar] aanwezig toen [appellant] de graafwerkzaamheden is gestart. Voorts is het op het perceel laten staan van een steentas en bulkbag ten behoeve van de bouwwerkzaamheden niet in strijd met de voorschriften uit de gemeentelijke Bouwverordening op grond waarvan het college handhavend kon optreden.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het beroep tegen het besluit van 26 januari 2009 is eveneens ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 26 januari 2009 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2009
414-552.