ECLI:NL:RVS:2014:4738

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
201406321/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering afgifte verklaring omtrent gedrag (VOG) voor zelfstandige zonder personeel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 4 juli 2014 haar beroep ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 5 december 2013 de aanvraag van [appellante] voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG) afgewezen. De staatssecretaris motiveerde deze afwijzing door te verwijzen naar justitiële gegevens die op [appellante] betrekking hadden, waaronder een veroordeling op 17 december 2013 voor het nalaten van verplichte gegevens en valsheid in geschrifte, en een eerdere veroordeling voor diefstal. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat aan het objectieve criterium voor de afgifte van de VOG was voldaan, omdat de strafbare feiten een risico voor de samenleving met zich meebrachten, vooral gezien de functie waarvoor de VOG was aangevraagd.

Tijdens de zitting op 18 november 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De staatssecretaris heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de veroordelingen van [appellante] een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. [appellante] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat aan het objectieve criterium was voldaan, omdat de veroordeling van 17 december 2013 nog niet onherroepelijk was. De Afdeling oordeelde echter dat de staatssecretaris de veroordeling in eerste aanleg mocht betrekken bij de beoordeling van de aanvraag om afgifte van de VOG.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid een zwaarder gewicht kon toekennen aan het belang van de samenleving dan aan het belang van [appellante] bij de afgifte van de VOG. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201406321/1/A3.
Datum uitspraak: 24 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 juli 2014 in zaak nr. 14/2038 in het geding tussen:
[appellante]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van [appellante] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) voor de functie van zelfstandige zonder personeel/verzorgende afgewezen.
Bij besluit van 5 februari 2014 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2014, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. V. Chaudron, werkzaam bij het ministerie, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: de Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, kan de staatssecretaris bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de VOG van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens.
Ingevolge artikel 2 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: het Bjsg) worden met betrekking tot misdrijven als justitiële gegevens aangemerkt de in de artikelen 6 en 7 vermelde gegevens van zaken waarvan het proces-verbaal door het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad op grond van artikel 76 van de Wet op de rechterlijke organisatie in behandeling is genomen.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, worden, voor zover van toepassing, als justitiële gegevens als bedoeld in artikel 2 aangemerkt: alle beslissingen die door het openbaar ministerie of de rechter zijn genomen, met uitzondering van:
1o. de beslissing tot niet vervolgen omdat de betrokken persoon ten onrechte als verdachte is aangemerkt;
2o. de beslissing tot niet vervolgen na vaststelling van een rechtmatige geweldsaanwending van een ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren.
Bij de beoordeling van de aanvraag zijn de criteria toegepast die zijn gepubliceerd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (Stcrt. 1 maart 2013, 5409; hierna: de Beleidsregels).
Volgens paragraaf 3 wordt, wanneer de aanvrager voorkomt in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: het JDS), de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.1 wordt bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager een zogenoemde terugkijktermijn in acht genomen.
Volgens paragraaf 3.1.1 betrekt de staatssecretaris, indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, bij de beoordeling van de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag.
Volgens paragraaf 3.2 wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd, indien aan het objectieve criterium wordt voldaan. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat aan het objectieve criterium wordt voldaan.
Volgens paragraaf 3.3.1 ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
Volgens de inleiding van de op grond van paragraaf 3.2.3 van de Beleidsregels vastgestelde screeningsprofielen wordt hierin weergegeven welke risico’s zich kunnen voordoen. Deze opsomming is niet limitatief, zodat het mogelijk is dat een VOG wordt geweigerd op grond van een justitieel gegeven dat niet wordt vermeld in het risicogebied van het algemene screeningsprofiel.
2. De staatssecretaris heeft aan het besluit op bezwaar, waarin de weigering om een VOG te verstrekken is gehandhaafd, ten grondslag gelegd dat in het JDS staat geregistreerd dat [appellante] op 17 december 2013 in eerste aanleg is veroordeeld wegens het nalaten verplichte gegevens te verstrekken en valsheid in geschrifte tot een werkstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis en 3 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep aangetekend. Voorts heeft de staatssecretaris aan het besluit ten grondslag gelegd dat [appellante] op 8 augustus 2013 is veroordeeld wegens diefstal tot een geldboete van € 170,- subsidiair 3 dagen hechtenis. Deze uitspraak is op 16 oktober 2013 onherroepelijk geworden. Volgens de staatssecretaris leveren deze delicten, indien herhaald in de door [appellante] beoogde functie, een risico op voor de samenleving. Naar het oordeel van de staatssecretaris bestaat een risico voor de veiligheid van de persoonlijke eigendommen van degenen aan wie zorg wordt verleend. Tevens bestaat het risico dat administratieve handelingen niet naar behoren worden verricht en dat degenen aan wie zorg wordt verleend worden benadeeld, waarmee aan het objectieve criterium is voldaan. De staatssecretaris heeft verder in het kader van het subjectieve criterium overwogen dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico zwaarder dient te wegen dan het belang dat [appellante] heeft bij de afgifte van de VOG.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan. Zij voert daartoe aan dat de veroordeling van 17 december 2013 niet onherroepelijk is, zodat deze niet bij de beoordeling of aan het objectieve criterium is voldaan mag worden betrokken. Voorts voert zij aan dat zij nimmer is veroordeeld voor diefstal van particulieren, doch uitsluitend voor winkeldiefstal. In de functie waarvoor de VOG is aangevraagd zal zij werken in instellingen waarbij de bewoners niet over hun eigen geld beschikken, zodat geen risico aanwezig is voor de veiligheid van de persoonlijke eigendommen van degenen aan wie zij zorg verleent, aldus [appellante].
3.1. Gelet op artikel 1, aanhef en onder e, en artikel 2, eerste lid, van de Wjsg, omvat de justitiële documentatie justitiële gegevens. Justitiële gegevens zijn krachtens artikel 1, aanhef en onder a, en artikel 2, tweede lid, van de Wjsg bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gegevens. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Bjsg behoren daartoe alle beslissingen van het openbaar ministerie met betrekking tot een misdrijf, met uitzondering van twee, hier niet aan de orde zijnde, categorieën beslissingen. Derhalve duidt het begrip "strafbare feiten" in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg niet slechts op strafbare feiten ter zake waarvan een onherroepelijke rechterlijke veroordeling is uitgesproken. Vergelijk de uitspraak van 18 juni 2014 in zaak nr. 201310709/1/A3. Gelet hierop is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de staatssecretaris bij de beoordeling van de aanvraag om afgifte van een VOG mocht uitgaan van de gegevens zoals deze ten tijde van het besluit van 5 februari 2014 bekend waren in het JDS, waaronder de veroordeling in eerste aanleg van 17 december 2013.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 16 juli 2014 in zaak nr. 201400401/1/A3), dient de staatssecretaris bij de toepassing van het objectieve criterium te onderzoeken of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. Dit risico is door de staatssecretaris beoordeeld aan de hand van het algemene screeningsprofiel met risicogebied personen. Hierin staat onder meer vermeld dat personen die werkzaam zijn in de omgeving van hulpbehoevenden een vertrouwenspositie hebben. Zoals de staatssecretaris heeft uiteengezet, bestaat risico voor de veiligheid van de persoonlijke eigendommen van degenen aan wie zorg wordt verleend.
Aan het feit dat [appellante] uitsluitend voor winkeldiefstal is veroordeeld en niet voor diefstal van particulieren komt niet te betekenis toe die [appellante] daaraan toekent. Het gaat bij de beoordeling of aan het objectieve criterium is voldaan om de vraag of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat de gepleegde strafbare feiten op zichzelf gelet op de aard hiervan, te weten vermogensdelicten en fraudedelicten, en afgezien van de persoon, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de werkzaamheden waarvoor de VOG is aangevraagd. Daargelaten of de bewoners in de instellingen waar [appellante] beoogt te gaan werken over hun eigen geld beschikken, is er in de door haar beoogde functie toegang tot de persoonlijke eigendommen van de bewoners, zodat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat een risico voor de samenleving bestaat.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat aan het subjectieve criterium is voldaan. Daartoe voert zij aan dat de staatssecretaris bij de beoordeling van het tijdsverloop ten onrechte is uitgegaan van de veroordeling van 17 december 2013 nu deze nog niet onherroepelijk is. Voorts voert zij aan dat de rechtbank onvoldoende gewicht heeft toegekend aan haar belang bij afgifte van de VOG nu zij na een lange periode van werkloosheid uitzicht heeft op een baan.
4.1. Zoals de Afdeling reeds onder 3.1 heeft overwogen is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de staatssecretaris de veroordeling in eerste aanleg van 17 december 2013 mocht betrekken bij de beoordeling van de aanvraag om afgifte van een VOG. Gelet op de verstreken periode sinds de veroordeling van 17 december 2013 tot het besluit van 5 februari 2014 heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de staatssecretaris heeft mogen oordelen dat deze periode nog te kort is om het tijdsverloop in het voordeel van [appellante] te laten uitvallen. Dat [appellante] door de weigering van de afgifte van een VOG de door haar beoogde functie niet kan uitoefenen, met alle gevolgen van dien, is inherent aan de weigering van de afgifte van de VOG en moet als zodanig verdisconteerd worden geacht in de Beleidsregels. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de staatssecretaris in redelijkheid een zwaarder gewicht kon toekennen aan het belang van de samenleving dan aan het belang van [appellante] bij afgifte van een VOG.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Borman w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2014
317-798.