ECLI:NL:RVS:2016:2188

Raad van State

Datum uitspraak
10 augustus 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
201504839/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake herziening kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank de bezwaren van [appellant] tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond heeft verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen had op 22 oktober 2013 de aan [appellant] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag voor de jaren 2009, 2010 en 2011 herzien. Het voorschot voor 2009 werd vastgesteld op € 7.899,00, terwijl de voorschotten voor 2010 en 2011 op nihil werden gesteld. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet voldeed aan de voorwaarden voor het ontvangen van kinderopvangtoeslag, omdat hij geen overeenkomst had overgelegd die voldeed aan de eisen van de Wet kinderopvang (Wko) en de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp).

Tijdens de zitting op 18 juli 2016 heeft [appellant] betoogd dat hij recht had op kinderopvangtoeslag, omdat hij had vertrouwd op de verstrekte voorschotten. De Belastingdienst/Toeslagen stelde echter dat er geen geldige overeenkomst was voor de opvang via de gastouderbureaus, en dat [appellant] niet had aangetoond dat hij kosten voor kinderopvang had gemaakt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat [appellant] niet voldoet aan de voorwaarden voor kinderopvangtoeslag voor de jaren 2009, 2010 en 2011.

De Afdeling heeft echter vastgesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen niet bevoegd was om het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 te herzien, omdat dit meer dan vijf jaar na de laatste dag van het berekeningsjaar was gebeurd. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, maar het beroep tegen het besluit van 1 april 2015 is gegrond verklaard en dit besluit is vernietigd. De Belastingdienst/Toeslagen is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant].

Uitspraak

201504839/1/A2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 6 mei 2015 in zaken nrs. 14/5449, 14/5450 en 14/5451 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 22 oktober 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag voor de jaren 2009, 2010 en 2011 herzien en het voorschot voor 2009 op € 7.899,00 en de voorschotten voor 2010 en 2011 op nihil gesteld.
Bij onderscheiden besluiten van 26 november 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellant] tegen de besluiten van 22 oktober 2013 die zien op 2009 en 2011 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij besluit van 28 november 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen het besluit van 22 oktober 2013 dat ziet op 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 1 april 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009 herzien en op nihil gesteld.
Bij uitspraak van 6 mei 2015 heeft de rechtbank de door [appellant] tegen de besluiten van 26 en 28 november 2014 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.A.L. Vooijs, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam voor de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage.
Inleiding
2. In 2009 heeft [appellant] zijn kinderen, [kind 1], [kind 2], [kind 3] en [kind 4], laten opvangen door tussenkomst van [gastouderbureau A]. Eind 2010 heeft [gastouderbureau A] zijn naam gewijzigd in [gastouderbureau B]. Vanaf 1 februari 2011 zijn de kinderen van [appellant] opgevangen door tussenkomst van [gastouderbureau C]. [appellant] heeft de Belastingdienst/Toeslagen verzocht hem tegemoet te komen in zijn kosten van kinderopvang.
Aan de besluiten van 26 en 28 november 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant] geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) onderscheidenlijk artikel 1.52 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp), heeft overgelegd, zodat hij niet heeft aangetoond dat de gastouderopvang op basis van een dergelijke overeenkomst heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij in 2009 kosten voor kinderopvang heeft gehad. De dienst heeft ter zitting bij de rechtbank toegelicht dat het voorschot voor 2009 ten onrechte op € 7.899,00 is gesteld. Dit zou volgens hem nihil moeten zijn.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag voor de jaren 2009, 2010 en 2011. [appellant] voert hiertoe aan dat hij ervan uit mocht gaan dat hij aanspraak op kinderopvangtoeslag had voor de opvang die via de gastouderbureaus [gastouderbureau A] en [gastouderbureau B] heeft plaatsgevonden, omdat er geruime tijd is verstreken nadat hij de op de opvang betrekking hebbende stukken aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft doen toekomen en de dienst, op basis van deze stukken, voorschotten kinderopvangtoeslag heeft verstrekt. [appellant] voert verder aan dat hij alle kosten heeft aangetoond van de opvang die via het [gastouderbureau C] heeft plaatsgevonden, zodat hij ook aanspraak heeft op toeslag voor zover de opvang via dat gastouderbureau heeft plaatsgevonden.
3.1. [appellant] bestrijdt niet dat hij voor wat betreft de opvang die heeft plaatsgevonden via gastouderbureaus [gastouderbureau A] en [gastouderbureau B] niet voldoet aan de voorwaarden om aanspraak te maken op kinderopvangtoeslag. [appellant] stelt zich op het standpunt dat het vertrouwensbeginsel met zich brengt dat hij aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft, ook al voldoet hij niet aan de voorwaarden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 1 april 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH9242), vloeit uit artikel 16, eerste lid, gelezen in samenhang met het vierde lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) voort dat aan het verlenen van een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag voor zover de opvang via gastouderbureaus [gastouderbureau A] en [gastouderbureau B] heeft plaatsgevonden.
Het betoog faalt in zoverre.
3.2. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij alle kosten van de opvang die via [gastouderbureau C] heeft plaatsgevonden heeft aangetoond. Dit is evenwel niet in geschil. De Belastingdienst/Toeslagen werpt [appellant] tegen dat de opvang niet heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 1.52 van de Wkkp.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in haar uitspraak van 27 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR3219) bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag en dus evenmin op een voorschot daarop, indien geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 1.52 van de Wkkp, de basis voor de opvang vormt. Uit artikel 1.52 van de Wkkp, gelezen in verbinding met artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen (hierna: de Regeling), volgt dat de overeenkomst, als bedoeld in artikel 1.52 van de Wkkp, in elk geval de gegevens, vermeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, moet bevatten. De door [appellant] overgelegde akte van overeenkomst met [gastouderbureau C] vermeldt niet het aantal uren gastouderopvang per jaar. De rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen dan ook terecht gevolgd in zijn standpunt dat, nu geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 1.52 van de Wkkp, de basis voor de kinderopvang vormt, [appellant] geen aanspraak op kinderopvangtoeslag had voor zover de opvang heeft plaatsgevonden via [gastouderbureau C].
Het betoog faalt derhalve ook voor het overige.
Van rechtswege ontstane beroep
4. Het besluit van 1 april 2015 is op grond van artikel 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht mede onderwerp van dit geding.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2009 op 1 april 2015 herzien. Uit de uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1484 volgt dat de bevoegdheid van de Belastingdienst/Toeslagen om een voorschot te herzien of een toeslag vast te stellen ten nadele van de aanvrager vijf jaar na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de toeslag betrekking heeft, vervalt. De dienst was derhalve niet bevoegd het voorschot kinderopvangtoeslag nog te herzien.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft op zichzelf terecht aangevoerd dat zijn besluit van 21 juli 2015, waarbij de kinderopvangtoeslag over 2009 definitief is vastgesteld op nihil, geen onderdeel uitmaakt van het geschil, omdat het geschil slechts de voorschotverlening betreft. De Afdeling overweegt ten overvloede dat uit het vorenstaande evenwel volgt dat de dienst ook niet bevoegd was de toeslag definitief op nihil te stellen.
Conclusie
5. Uit het hiervoor overwogene volgt dat [appellant] voor de jaren 2009, 2010 en 2011 niet voldoet aan de voorwaarden om aanspraak op kinderopvangtoeslag te kunnen maken. Omdat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 eerder op € 7.899,00 heeft gesteld en hij dit voorschot meer dan vijf jaar na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de toeslag betrekking heeft herzien, heeft [appellant] desondanks recht op dit bedrag.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De Afdeling zal het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 1 april 2015 gegrond verklaren en dit besluit vernietigen.
7. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 1 april 2015, met kenmerk 0669.14.309.T.09.0.0601, gegrond;
III. vernietigt dit besluit;
IV. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 248,00 (zegge: tweehonderdachtenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2016
452-735.
BIJLAGE
Op 1 augustus 2010 is de Wko gewijzigd in de Wkkp.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wko en artikel 1.3, tweede lid, van de Wkkp is op de Wko onderscheidenlijk de Wkkp de Awir van toepassing.
Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Wko en artikel 1.52, eerste lid, van de Wkkp geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van een gastouderbureau en de ouder.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent de Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende die een aanvraag voor een tegemoetkoming indient vóór 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld binnen 13 weken na de ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge het vierde lid, kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling bevat de administratie van een gastouderbureau afschriften van alle met de vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.