ECLI:NL:RVS:2016:2676

Raad van State

Datum uitspraak
14 oktober 2016
Publicatiedatum
10 oktober 2016
Zaaknummer
201602794/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering toegang tot Nederland en vrijheidsontnemende maatregel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 12 april 2016. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel bevolen. De vreemdeling had zich op 4 februari 2016 gemeld bij de grensbewaking op luchthaven Schiphol en een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij besluit van 18 februari 2016 werd de toegang tot Nederland geweigerd en werd een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank, die de vreemdeling in het gelijk had gesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 juni 2016 behandeld. De vreemdeling was vertegenwoordigd door mr. J.M. Tang, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. D. Kuiper. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank zich ten onrechte bevoegd had geacht om kennis te nemen van het beroep tegen het besluit tot toegangsweigering. De Afdeling concludeerde dat de staatssecretaris verplicht was om de rechtbank te informeren over de vrijheidsontnemende maatregel, tenzij de vreemdeling zelf eerder beroep had ingesteld.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze betrekking had op het besluit tot toegangsweigering. De rechtbank werd onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep van de vreemdeling tegen de toegangsweigering. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 992,00 werden vastgesteld.

Uitspraak

201602794/1/V3.
Datum uitspraak: 14 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 12 april 2016 in zaak nr. 16/6148 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2016 is de vreemdeling de toegang tot Nederland geweigerd en is aan hem een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 april 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel bevolen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2016, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.M. Tang, advocaat te Rotterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D. Kuiper, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.
Overwegingen
Feiten
1. De vreemdeling heeft zich op 4 februari 2016 aan de buitengrens op de luchthaven Schiphol gemeld bij een ambtenaar belast met grensbewaking en aldaar te kennen gegeven een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen. Bij brief van diezelfde datum is het besluit over de toegang van de vreemdeling tot Nederland uitgesteld, is de vreemdeling opgenomen in de grensprocedure en is aan hem een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd krachtens artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000).
Bij besluit van 18 februari 2016 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag afgewezen met toepassing van de grensprocedure, de vreemdeling de toegang tot Nederland geweigerd en aan hem met toepassing van artikel 6, zesde lid, van de Vw 2000 een vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van die wet opgelegd.
Wettelijk kader
2. Ingevolge artikel 3, zesde lid, van de Vw 2000 geldt de beschikking waarbij de aanvraag met toepassing van de grensprocedure niet in behandeling wordt genomen, niet-ontvankelijk wordt verklaard of wordt afgewezen als kennelijk ongegrond, tevens als weigering van toegang als bedoeld in het eerste lid dan wel de herleving hiervan.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Vw 2000 kan de vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats.
Ingevolge het tweede lid kan een ruimte of plaats, bedoeld in het eerste lid, worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
Ingevolge het derde lid kan de vreemdeling wiens aanvraag overeenkomstig artikel 3, derde lid, wordt behandeld in de grensprocedure, eveneens worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats, die kan worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
Ingevolge het zesde lid kan Onze Minister de maatregel, bedoeld in het eerste en tweede lid, opleggen aan de vreemdeling wiens aanvraag als bedoeld in artikel 28 in de grensprocedure is afgewezen indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, stelt Onze Minister de rechtbank uiterlijk op de achtentwintigste dag na bekendmaking van een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in de artikelen 6, 6a, 58, 59, 59a en 59b, hiervan in kennis, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld.
Ingevolge het tweede lid wordt een beroep, bedoeld in het eerste lid, indien aan de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, een besluit is uitgereikt, als bedoeld in artikel 3, eerste of zesde lid, geacht mede een beroep tegen dat besluit te omvatten.
Ambtshalve
3. Zoals de Afdeling heeft overwogen bij uitspraak van vandaag (ECLI:NL:RVS:2016:2675) is artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000 niet van toepassing in het geval dat met toepassing van artikel 6, zesde lid, van de Vw 2000 een maatregel krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van die wet is opgelegd. Gelet hierop en omdat daarnaast niet is gebleken dat door de vreemdeling afzonderlijk beroep was ingesteld tegen het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag in de grensprocedure, heeft de rechtbank zich ten onrechte bevoegd geacht kennis te nemen van het beroep tegen het besluit tot toegangsweigering.
Grief
4. De staatssecretaris klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de kennisgevingsverplichting als bedoeld in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 tevens geldt bij een omzetting van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 naar artikel 6, eerste en tweede lid, van die wet. Daartoe betoogt de staatssecretaris dat de Vw 2000 noch Richtlijn 2008/115/EG (Pb L 348/98; de Terugkeerrichtlijn) hem hiertoe verplicht.
Beoordeling
5. Voor de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, met toepassing van het zesde lid, van de Vw 2000 gelden andere vereisten dan voor de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6, derde lid, van de Vw 2000. Zo is in het laatste geval slechts vereist dat de grensprocedure wordt toegepast, terwijl voor toepassing van artikel 6, eerste en tweede lid, met toepassing van het zesde lid, van de Vw 2000 is vereist dat de vreemdeling de toegang tot Nederland is geweigerd alsmede dat de maatregel wordt gevorderd door het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid. De maatregel krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, met toepassing van het zesde lid, van de Vw 2000 geldt derhalve als een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 30 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:949, en van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1089). Nu daarmee sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris in gevallen als de onderhavige eveneens verplicht is de rechtbank uiterlijk de achtentwintigste dag na bekendmaking van dat besluit hiervan in kennis te stellen, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld.
De grief faalt.
Conclusie
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover deze betrekking heeft op het besluit tot toegangsweigering. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de rechtbank alsnog onbevoegd verklaren kennis te nemen van het door de vreemdeling ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het besluit tot toegangsweigering. De aangevallen uitspraak moet voor het overige worden bevestigd.
7. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 12 april 2016 voor zover deze betrekking heeft op het besluit tot toegangsweigering (zaak nr. 16/6148);
III. verklaart de rechtbank onbevoegd van het tegen de toegangsweigering ingestelde beroep kennis te nemen;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Annen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2016
765.