201602344/1/A1.
Datum uitspraak: 7 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2015 heeft het college zijn beslissing om op 1 december 2015 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een deel van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten een bedrag van € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 24 februari 2016 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2016, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Naghi-Zadeh, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [persoon] als informant gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met huishoudelijke afvalstoffen die op 1 december 2015 is aangetroffen naast de inzamelvoorziening op de Beeklaan ter hoogte van nummer 69. Omdat in de huisvuilzak een poststuk is aangetroffen met daarop naam- en adresgegevens van [appellante] stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van haar afkomstig is en dat zij deze in strijd met artikel 9, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden. Volgens het college kunnen de kosten van de spoedeisende bestuursdwang daarom gedeeltelijk op haar als overtreder worden verhaald.
3. [appellante] betoogt dat zij het huisvuil niet onjuist heeft aangeboden. Zij voert daartoe aan dat zij de zak in haar vuilcontainer voor haar deur heeft gedaan, zij de vuilcontainer daarna aan het begin van de straat, omgevallen en zonder zak aantrof en dat de huisvuilzak waarschijnlijk door een ander naast de inzamelvoorziening aan de andere kant van de straat is gezet, omdat de omgeving van die inzamelvoorziening vaak vol staat met grof vuil. Volgens [appellante] vonden eind november en begin december 2015 werkzaamheden in haar straat plaats. Volgens haar is het goed mogelijk dat de stratenmakers haar container hebben verplaatst. [appellante] betoogt daarnaast dat het niet logisch is dat zij de zak onjuist bij de inzamelvoorziening heeft aangeboden, nu zij daarvoor de straat moet oversteken terwijl zij een groene container voor haar deur heeft staan. Voorts stelt [appellante] dat het college onvoldoende op haar bezwaren is ingegaan.
3.1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet geheel of gedeeltelijk te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 1 juni 2005 (ECLI:NL:RVS:2005:AT6561), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden. 3.2. Niet in geschil is dat de huisvuilzak van [appellante] afkomstig is. Vaststaat dat de huisvuilzak op 1 december 2015 op de Beeklaan te Den Haag ter hoogte van nummer 69 is aangetroffen en dat de huisvuilzak in strijd met de Afvalstoffenverordening was aangeboden. Nu de zak tot [appellante] kan worden herleid, mag het college aannemen dat zij de overtreder is, tenzij [appellante] aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. Dit is een bewijsvermoeden.
[appellante] heeft niet met de door haar gestelde omstandigheden aannemelijk gemaakt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak onjuist ter inzameling heeft aangeboden. De bij het bezwaarschrift overgelegde foto’s tonen aan dat in haar straat werkzaamheden plaatsvonden en dat er grof vuil rond de inzamelvoorziening op de Beeklaan stond. Dit wordt bevestigd door de ter zitting overgelegde verklaring van een buurvrouw van [appellante]. Hiermee is echter niet aannemelijk gemaakt dat [appellante] de huisvuilzak niet onjuist heeft aangeboden. Ook de verklaring van [persoon] dat hij het betoog van [appellante] onderschrijft, maakt dit niet aannemelijk. Verder zijn de omstandigheden dat zij zelf over een afvalcontainer beschikt, zij zich, zoals zij in bezwaar heeft gesteld, inzet voor een leefbare wijk, en het onlogisch is omdat zij de straat moet oversteken om bij de inzamelvoorziening te komen, evenmin voldoende om niet van het hiervoor vermelde bewijsvermoeden uit te gaan (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 30 december 2015; ECLI:NL:RVS:2015:4022, en 24 juni 2015; ECLI:NL:RVS:2015:1953). Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het college [appellante] ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt en een gedeelte van de kosten voor de toepassing van bestuursdwang voor haar rekening heeft laten komen. Anders dan [appellante], zoals ter zitting bleek, veronderstelt, betreft de verhaling van een deel van de kosten van de toepassing van bestuursdwang geen punitieve sanctie. In deze procedure gaat het dan ook niet om de vraag of bewezen is verklaard dat zij de huisvuilzak onjuist heeft aangeboden. Gelet op hetgeen onder 3.1 is overwogen, is voldoende dat de afvalstoffen tot haar herleid konden worden en zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. De Jong
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2016
628.