ECLI:NL:RVS:2016:3476

Raad van State

Datum uitspraak
28 december 2016
Publicatiedatum
28 december 2016
Zaaknummer
201601531/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar huurtoeslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 20 januari 2016 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de huurtoeslag van [appellant] over het jaar 2011, die door de Belastingdienst/Toeslagen op 24 februari 2015 definitief op nihil is vastgesteld. Tevens heeft de Belastingdienst/Toeslagen de reeds uitbetaalde voorschotten huurtoeslag van € 2.664,00 teruggevorderd.

[Appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Belastingdienst/Toeslagen heeft dit bezwaar op 7 augustus 2015 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, wat heeft geleid tot het hoger beroep van [appellant]. Tijdens de zitting op 28 november 2016 is [appellant] vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. K.M. van der Boor, terwijl de Belastingdienst/Toeslagen werd vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het bezwaarschrift van [appellant] niet tijdig was ingediend. De rechtbank had overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen aannemelijk had gemaakt dat het besluit van 24 februari 2015 op 17 februari 2015 was verzonden naar het juiste adres van [appellant]. De Afdeling concludeert dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij het besluit niet heeft ontvangen en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201601531/1/A2.
Datum uitspraak: 28 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 20 januari 2016 in zaak nr. 15/1748 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over het jaar 2011 - definitief - vastgesteld op nihil en de aan hem uitbetaalde voorschotten huurtoeslag ten bedrage van € 2.664,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 7 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 20 januari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaak nr. 201604143/1/A2, ter zitting behandeld op 28 november 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. K.M. van der Boor, advocaat te Vlaardingen, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Na de zitting heeft de Afdeling de zaken weer gesplitst.
Overwegingen
1. Het bezwaarschrift van [appellant] van 14 mei 2015 is ingekomen bij de Belastingdienst/Toeslagen op 22 mei 2015. De dienst heeft dit bezwaar gericht geacht tegen het besluit van 24 februari 2015 en het bezwaar bij besluit van 7 augustus 2015 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift na afloop van de termijn voor het indienen ervan is ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft geen aanleiding gezien het bezwaar inhoudelijk te behandelen.
In beroep heeft [appellant] gesteld het besluit van 24 februari 2015 niet te hebben ontvangen. De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit van 24 februari 2015 op 17 februari 2015 is verzonden naar het adres waar [appellant] op dat moment woonachtig was. De termijn voor het maken van bezwaar eindigde op 7 april 2015. Nu het door [appellant] ingediende bezwaarschrift door de dienst is ontvangen na die datum en niet is gesteld of gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard, aldus de rechtbank.
Wettelijk kader
2. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 35 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) vangt de termijn voor het instellen van bezwaar aan op de dag na die van dagtekening van de beschikking, tenzij de dagtekening gelegen is vóór de dag van bekendmaking.
Beoordeling van het hoger beroep
3. In hoger beroep herhaalt [appellant] zijn bij de rechtbank ingenomen stelling dat het besluit van 24 februari 2015 niet aan hem is verzonden. De door de Belastingdienst/Toeslagen overgelegde schermafdruk van het postregistratiesysteem vormt hiervoor geen bewijs, zo stelt [appellant]. Hij betoogt aldus dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij in verzuim is geweest bij de overschrijding van de bezwaartermijn.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ4617) hanteren de hoogste bestuursrechters alle als uitgangspunt dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres.
Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
3.2. Vaststaat dat het besluit van 24 februari 2015 niet aangetekend is verzonden. Voor een toelichting op de geautomatiseerde verwerking en verzending van besluiten met betrekking tot inkomensafhankelijke tegemoetkomingen als bedoeld in de Awir, zoals huurtoeslag, verwijst de Afdeling naar de door de Belastingdienst/Toeslagen gegeven toelichting in de gevallen die aan de orde waren in de uitspraken van 21 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV9486, en van 7 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY2458. In die uitspraken heeft de Afdeling geaccepteerd dat met deze werkwijze de juiste verzending aannemelijk kan worden gemaakt. Onderdeel van deze werkwijze is dat, zodra de beslissing over de tegemoetkoming wordt afgedrukt en ter verzending aan de postbezorger wordt aangeboden, een kopie ervan wordt opgeslagen in het Digitaal Archief Systeem (DAS). Dat, zoals [appellant] stelt, de opgeslagen kopie in DAS geen fotokopie van het daadwerkelijk verzonden besluit betreft, doet niet af aan het eerder door de Afdeling gegeven oordeel over de werkwijze van de Belastingdienst/Toeslagen bij de verzending van besluiten en vormt geen reden om in het geval van [appellant] anders te oordelen over die werkwijze.
3.3. Niet in geschil is dat het besluit van 24 februari 2015 is verzonden naar het adres waar [appellant] op dat moment woonachtig was. Ter zitting bij de rechtbank heeft de vertegenwoordiger van de dienst een schermafdruk van het postregistratiesysteem overgelegd, waaruit blijkt dat het besluit van 24 februari 2015 op 17 februari 2015 aan [appellant] is verzonden. Ter zitting bij de Afdeling heeft de vertegenwoordiger van de Belastingdienst/Toeslagen uiteengezet dat de verzending van het in geding zijnde besluit wordt bevestigd door de registratie van dit besluit in het zogenoemde, door de Ontvanger van de Belastingdienst gehanteerde DACAS-systeem. De Belastingdienst/Toeslagen heeft hiermee de verzending naar het juiste adres aannemelijk gemaakt, zodat het aan [appellant] is om feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Hierin is [appellant] niet geslaagd. Zijn stelling dat hij het in geding zijnde besluit niet heeft ontvangen en evenmin in verband met dit besluit een acceptgiro voor het bedrag van de terugvordering heeft ontvangen en zeker zou hebben gereageerd als dat wel het geval zou zijn geweest, is hiertoe onvoldoende.
Het betoog faalt.
4. Hetgeen [appellant] heeft gesteld over een verzoek om herziening valt buiten de omvang van het geschil, nu geen besluit op een dergelijk verzoek voorligt en geen grond bestaat voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaarschrift tevens had moeten opvatten als een verzoek om herziening van een onherroepelijk besluit.
Slotsom
5. Het door de Belastingdienst/Toeslagen ontvangen bezwaarschrift van 14 mei 2015 is niet binnen de termijn voor het maken van bezwaar tegen het besluit van 24 februari 2015 ingediend. Nu voorts niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant] in verzuim is geweest, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Gelet op het voorgaande komt de Afdeling niet toe aan een inhoudelijke bespreking van de gronden van bezwaar van [appellant]. Daarvoor is vereist dat tijdig bezwaar is gemaakt en dat is niet het geval.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, griffier.
w.g. Verheij w.g. Koster
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2016
710.