ECLI:NL:RVS:2017:1501

Raad van State

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
201605056/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en aansprakelijkheid voor kosten bij overtreding van de Afvalstoffenverordening

In deze zaak heeft de Raad van State op 7 juni 2017 uitspraak gedaan over de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 19 april 2016 bestuursdwang toegepast wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. De appellante, wonend te Den Haag, was verantwoordelijk gesteld voor de kosten van deze bestuursdwang, die € 126,00 bedroegen. De appellante betwistte dat zij de doos met afval had geplaatst en stelde dat zij deze aan een vriendin had meegegeven, die deze mogelijk verkeerd had aangeboden.

De Raad van State overwoog dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt, tenzij deze kosten redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat, hoewel de doos van de appellante afkomstig was, het college haar ten onrechte als overtreder had aangemerkt. De vriendin had de doos met medeweten van de appellante meegenomen, waardoor de appellante verantwoordelijk kon worden gehouden voor de overtreding. De Raad van State verklaarde het beroep van de appellante ongegrond en bevestigde de beslissing van het college om de kosten van de bestuursdwang op haar te verhalen.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van individuen voor de handelingen van anderen in het kader van bestuursrechtelijke handhaving en de mogelijkheid om kosten van bestuursdwang te verhalen op de overtreder. De Raad van State concludeerde dat de appellante terecht als overtreder was aangemerkt en dat het college in redelijkheid de kosten op haar kon verhalen. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201605056/1/A1.
Datum uitspraak: 7 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2016 heeft het college zijn beslissing om op 19 april 2016 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 28 juni 2016 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2017, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door M. Eser, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een kartonnen doos die op 19 april 2016 ter hoogte van de Van Swindenstraat 229 te Den Haag naast een inzamelvoorziening is aangetroffen. Omdat op de doos een sticker met de naam- en adresgegevens van [appellante] is aangetroffen, gaat het college ervan uit dat de doos van haar afkomstig is en dat zij deze daar in strijd met de Afvalstoffenverordening heeft achtergelaten.
2.    [appellante] betwist dat zij de doos naast de inzamelvoorziening heeft geplaatst. Zij stelt, nu zij zelf slecht ter been is, de doos te hebben meegegeven aan een vriendin, die deze mogelijk verkeerd heeft aangeboden in een ander gedeelte van Den Haag.
2.1.    Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
Artikel 5:1, tweede lid, luidt: "Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 1 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:523) zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie een aangetroffen afvalstof kan worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2882) is de overtreder in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt.
2.2.    Vaststaat dat de doos van [appellante] afkomstig is en dat deze niet op juiste wijze ter inzameling is aangeboden. Dat niet [appellante] maar een vriendin de doos ter inzameling heeft aangeboden, leidt niet tot het oordeel dat het college [appellante] ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Deze vriendin heeft de aangetroffen doos met medeweten van [appellante] ter opruiming meegenomen, waardoor het verkeerd ter inzameling aanbieden daarvan aan [appellante] kan worden toegerekend.
2.3.    Gelet op het bovenstaande kan [appellante] voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden. Het college heeft dan ook terecht [appellante] als overtreder aangemerkt en heeft in redelijkheid een gedeelte van de kosten van de toepassing van spoedeisende bestuursdwang op haar kunnen verhalen.
Het betoog faalt.
3.    Het beroep is ongegrond.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Van den Broek    w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2017
457-842.