201605056/1/A1.
Datum uitspraak: 7 juni 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2016 heeft het college zijn beslissing om op 19 april 2016 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 28 juni 2016 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2017, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door M. Eser, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een kartonnen doos die op 19 april 2016 ter hoogte van de Van Swindenstraat 229 te Den Haag naast een inzamelvoorziening is aangetroffen. Omdat op de doos een sticker met de naam- en adresgegevens van [appellante] is aangetroffen, gaat het college ervan uit dat de doos van haar afkomstig is en dat zij deze daar in strijd met de Afvalstoffenverordening heeft achtergelaten.
2. [appellante] betwist dat zij de doos naast de inzamelvoorziening heeft geplaatst. Zij stelt, nu zij zelf slecht ter been is, de doos te hebben meegegeven aan een vriendin, die deze mogelijk verkeerd heeft aangeboden in een ander gedeelte van Den Haag.
2.1. Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
Artikel 5:1, tweede lid, luidt: "Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 1 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:523) zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie een aangetroffen afvalstof kan worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2882) is de overtreder in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt. 2.2. Vaststaat dat de doos van [appellante] afkomstig is en dat deze niet op juiste wijze ter inzameling is aangeboden. Dat niet [appellante] maar een vriendin de doos ter inzameling heeft aangeboden, leidt niet tot het oordeel dat het college [appellante] ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Deze vriendin heeft de aangetroffen doos met medeweten van [appellante] ter opruiming meegenomen, waardoor het verkeerd ter inzameling aanbieden daarvan aan [appellante] kan worden toegerekend.
2.3. Gelet op het bovenstaande kan [appellante] voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden. Het college heeft dan ook terecht [appellante] als overtreder aangemerkt en heeft in redelijkheid een gedeelte van de kosten van de toepassing van spoedeisende bestuursdwang op haar kunnen verhalen.
Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Van den Broek w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2017
457-842.