201609428/1/A2.
Datum uitspraak: 4 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 november 2016 in zaak nr. 16/4558 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellante] om herziening van de kinderopvangtoeslag over 2009 afgewezen.
Bij besluit van 1 juni 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 november 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2017, waar [appellante], bijgestaan door mr. N. Köse-Albayrak, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft voor het toeslagjaar 2009 voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen. Dit recht op voorschotten is bij besluit van 28 september 2012 gewijzigd naar € 730,00. Bij besluit van 27 mei 2014 is het recht definitief vastgesteld op € 785,00. [appellante] heeft verzocht om herziening van laatstgenoemd besluit, doch de Belastingdienst/Toeslagen heeft dit verzoek afgewezen. In hoger beroep komt [appellante] op tegen het oordeel van de rechtbank dat de Belastingdienst/Toeslagen tot dit besluit mocht komen.
Hogerberoepschrift
2. [appellante] betoogt dat de Belastingdienst blijkens een brief van 11 oktober 2016 van de staatssecretaris van Financiën aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal onder curatele is gesteld. Volgens [appellante] is de Belastingdienst/Toeslagen niet bevoegd te procederen en standpunten in te nemen en had de Belastingdienst/Toeslagen zijn standpunten aan de Inspectie der Rijksfinanciën moeten voorleggen.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2250) heeft het verscherpt toezicht door de Inspectie der Rijksfinanciën op artikel 1 Belastingdienst van de begroting van Financiën (IX) dat is ingesteld geen gevolgen voor het optreden van de Belastingdienst/Toeslagen in deze procedure. Evenmin raakt dit de besluitvorming waar het in deze procedure om gaat. Het betoog faalt.
3. [appellante] verzoekt om herziening van een definitieve vaststelling. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 5 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:930) volgt uit de aanhef van artikel 5a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Uitvoeringsregeling Awir), met name de woorden "is gebleken", dat de Belastingdienst/Toeslagen pas tot herziening overgaat, indien op grond van feiten en omstandigheden is komen vast te staan dat de toeslag te laag is vastgesteld. Van de Belastingdienst/Toeslagen kan niet worden gevergd dat hij, zonder dat er aanwijzingen zijn dat zich zodanige feiten en omstandigheden hebben voorgedaan, een beslissing tot vaststelling of herziening van een aanspraak, opnieuw beoordeelt. Een belanghebbende die vraagt om toepassing van artikel 21a van de Awir dient zelf die feiten en omstandigheden te noemen. Zoals de Afdeling eveneens in de hiervoor genoemde uitspraak van 5 april 2017 heeft overwogen is de stelling dat de Afdeling in haar uitspraak van 1 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1484) een onjuist oordeel heeft gegeven over artikel 19 van de Awir en de op grond van die bepaling geldende beslistermijnen, niet een feit of omstandigheid als hier bedoeld, maar een opvatting van belanghebbende over de uitleg van de wet. Het betoog van [appellante] - dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het aan haar was haar verzoek om herziening te onderbouwen - faalt.
4. [appellante] betoogt tenslotte tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen haar ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar en dat de Belastingdienst/Toeslagen haar ten onrechte de onderliggende dossierstukken niet heeft toegezonden. De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen heeft gesteld dat hij alle dossierstukken aan de gemachtigde van [appellante] heeft toegezonden in het kader van de bezwaarprocedure tegen de definitieve berekening over 2009 en dat zij dit ter zitting ook heeft erkend en dat de Belastingdienst/Toeslagen het opnieuw toezenden van de stukken niet wenselijk heeft mogen achten. De rechtbank heeft bovendien overwogen dat redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over de conclusie dat haar bezwaar ongegrond was. Het betoog van [appellante] dat het om een complexe zaak gaat en dat haar de kennelijkheid van de conclusie van de Belastingdienst/Toeslagen ontgaat, biedt geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet tot voornoemd oordeel heeft kunnen komen.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2017
480.