ECLI:NL:RVS:2018:2990

Raad van State

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
201804911/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingenbewaring en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 15 mei 2018. De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 7 juni 2018 zijn beroep ongegrond verklaarde en het verzoek om schadevergoeding afwees. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.T.V. Le, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de maatregel van 15 mei 2018 op een juiste wettelijke grondslag is gebaseerd. De vreemdeling heeft tijdig rechtsmiddelen ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waardoor hij niet kon worden uitgezet tijdens de behandeling van zijn verzoek om een voorlopige voorziening. De Afdeling heeft geoordeeld dat de vreemdeling onterecht in bewaring is gesteld, waardoor de bewaring vanaf het begin onrechtmatig was. Het hoger beroep is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd, en het beroep van de vreemdeling is alsnog gegrond verklaard. De vreemdeling ontvangt een schadevergoeding van € 3.600,00 voor de periode van 15 mei 2018 tot 29 juni 2018, en de staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van € 1.503,00.

Uitspraak

201804911/1/V3.
Datum uitspraak: 11 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 7 juni 2018 in zaak nr. NL18.9251 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2018 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 7 juni 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.T.V. Le, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen.
Naar aanleiding van de verwijzingsuitspraak van 19 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1307, heeft de Afdeling partijen bericht dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie.
Bij beschikking van 5 juli 2018, ECLI:EU:C:2018:544, heeft het Hof de gestelde vraag beantwoord.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke zienswijze gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De vreemdeling is op 15 mei 2018 krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) in bewaring gesteld. Hij klaagt in hoger beroep dat de rechtbank heeft miskend dat die maatregel op een onjuiste wettelijke grondslag is gebaseerd. Hij wijst daarbij op de verwijzingsuitspraak van 19 april 2018 en betoogt dat, nu hij tijdig rechtsmiddelen heeft ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van 15 mei 2018 tot afwijzing van zijn asielverzoek en de rechtbank daarbij heeft verzocht een voorlopige voorziening te treffen, hij voor de duur van de behandeling van dat verzoek niet kan worden uitgezet.
2.    De in de grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling eerder (bij uitspraak van 27 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2828), beantwoord. Uit overweging 6 van die uitspraak vloeit voort dat de rechtbank in deze zaak ten onrechte heeft overwogen dat de aan de vreemdeling opgelegde maatregel van 15 mei 2018 op een juiste wettelijke grondslag is gebaseerd. Omdat de vreemdeling op een onjuiste grondslag in bewaring is gesteld, is de bewaring van aanvang af onrechtmatig.
De grief slaagt.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 15 mei 2018 van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaren. Omdat de vrijheidsontnemende maatregel al is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 15 mei 2018 tot 29 juni 2018, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
4.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 7 juni 2018 in zaak nr. NL18.9251;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 3.600,00 (zegge: drieduizend zeshonderd euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Annen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2018
765.