201709278/1/V3.
Datum uitspraak: 11 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 9 november 2017 in zaak nr. NL17.11675 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2017 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij mondelinge uitspraak van 9 november 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Faber, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen.
Naar aanleiding van de verwijzingsuitspraak van 19 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1307, heeft de Afdeling partijen bericht dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie. Bij beschikking van 5 juli 2018, ECLI:EU:C:2018:544, heeft het Hof de gestelde vraag beantwoord.
Partijen hebben een schriftelijke zienswijze gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Bij besluit van 25 oktober 2017 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van de vreemdeling afgewezen als kennelijk ongegrond. De vreemdeling heeft daartegen op 26 oktober 2017 beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Op diezelfde datum is de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) in bewaring gesteld. Deze maatregel van bewaring is op 3 januari 2018 opgeheven.
2. De in de enige grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling eerder (bij uitspraak van 27 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2828) beantwoord. Uit overweging 6 van die uitspraak vloeit voort dat de rechtbank in deze zaak ten onrechte heeft overwogen dat de aan de vreemdeling opgelegde maatregel van 26 oktober 2017 op een juiste wettelijke grondslag is gebaseerd. Omdat de vreemdeling op een onjuiste grondslag in bewaring is gesteld, is de bewaring van aanvang af onrechtmatig. De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 26 oktober 2017 alsnog gegrond verklaren. Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 26 oktober 2017 tot 3 januari 2018, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 9 november 2017 in zaak nr. NL17.11675;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 5.520,00 (zegge: vijfduizend vijfhonderdtwintig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.753,50 (zegge: zeventienhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Verheij w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2018
371-848.