ECLI:NL:RVS:2018:3126

Raad van State

Datum uitspraak
26 september 2018
Publicatiedatum
26 september 2018
Zaaknummer
201800500/1/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bestemmingsplan en geurhinder in Alphen aan den Rijn

Op 26 september 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Omgevingsplan Rijnhaven Oost" dat op 23 november 2017 door de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn is vastgesteld. Het bestemmingsplan beoogt de transformatie van het bedrijventerrein Rijnhaven Oost naar een gemengd woon-werkgebied. De appellant, een diervoederbedrijf gevestigd in Alphen aan den Rijn, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij meent dat de vastgestelde geluidnormen en geurregels haar bedrijfsvoering belemmeren. De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan niet in overeenstemming heeft gehandeld met de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met name artikel 3:2 en artikel 4:84. De Afdeling heeft de raad opgedragen om de gebreken in het besluit te herstellen, met inachtneming van de relevante beleidsregels omtrent geurhinder. De uitspraak benadrukt het belang van een goede afweging van belangen bij de vaststelling van bestemmingsplannen, vooral als het gaat om de impact op bestaande bedrijven en de leefomgeving.

Uitspraak

201800500/1/R6.
Datum uitspraak: 26 september 2018

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna: [appellant]), beide gevestigd te Alphen aan den Rijn,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Omgevingsplan Rijnhaven Oost" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Steevast Beheermaatschappij B.V. en [partij B] (hierna tezamen en in enkelvoud: Steevast) hebben, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. ing. L.J. Wildeboer, advocaat te Amsterdam, en [persoon], en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.D. Poot, bijgestaan door mr. J.A. Mohuddy, advocaat te Breda, en ing. S.J. van Oosten, zijn verschenen. Verder is Steevast, vertegenwoordigd door mr. drs. D.O.C. Steketee, ter zitting gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan is een zogenoemd ‘bestemmingsplan met verbrede reikwijdte’ als bedoeld in artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor het bedrijventerrein Rijnhaven Oost te Alphen aan den Rijn. Met het plan is beoogd het gebied te transformeren naar een gemengd woon-werkgebied.
[appellant] heeft een diervoederbedrijf dat is gevestigd op de percelen [locatie] te Alphen aan den Rijn. Volgens [appellant] leidt het plan tot een belemmering van haar huidige en toekomstige bedrijfsvoering.
Bestuurlijke lus
2. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep
Ingetrokken beroepsgronden
4. Bij brief van 9 augustus 2018 heeft [appellant] alle beroepsgronden, behalve de beroepsgronden die verband houden met de geluidnormen die in artikel 5, lid 5.1, onder d, van de planregels voor [appellant] zijn opgenomen en met de planregeling voor geur, ingetrokken.
Geluid
5. [ appellant] betoogt dat de voor haar geldende geluidnormen uit het plan de huidige en de beoogde toekomstige bedrijfsvoering belemmeren, terwijl het juist de bedoeling van de raad is om deze bedrijfsvoering mogelijk te maken.
5.1.
Artikel 5 van de planregels luidt:
"Degene die de activiteit verricht, voldoet aan de volgende regels:
5.1
Geluid
(…)
d. In afwijking van het onder a en b bepaalde bedraagt het geluidsniveau veroorzaakt door onderstaande bestaande bedrijven op enig punt op (de aangegeven zijde van) de perceelgrens niet meer dan:
5.2. [
appellant] en de raad hebben de Afdeling bij brieven van 8 en 9 augustus 2018 bericht dat zij het erover eens zijn dat de geluidnormen die in artikel 5, lid 5.1, onder d, van de planregels voor [appellant] zijn opgenomen onjuist zijn. Zij zijn het er ook over eens welke geluidnormen in die bepaling hadden moeten worden opgenomen. Dit zijn de volgende geluidniveaus:
5.3.
Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft dit planonderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.
Geur
6. [appellant] betoogt dat het plan ten onrechte niet regelt dat ondanks de geurbelasting van haar bedrijf bij nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd is.
[appellant] voert hiertoe aan dat het gebruikelijk is om in bestemmingsplannen tussen verschillende soorten bestemmingen of functies een zekere scheiding door middel van het opnemen van normen of richtafstanden op te nemen, zodat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. In dit geval kunnen echter volgens [appellant] direct naast de veevoederfabriek woningen gebouwd worden. Dat is in strijd met het gemeentelijke beleid uit de "Beleidsnota Geurhinder Gemeente Alphen aan den Rijn" uit 2014 (hierna: Beleidsnota Geurhinder), aldus [appellant]. Zij wijst er op dat volgens de Beleidsnota Geurhinder nieuwe hinder voorkomen moet worden. Bij nieuwe woonlocaties mag hooguit een acceptabele mate van hinder zijn. Volgens Beleidsregel 3c is de streefwaarde de hindergrens voor type 1-bestemmingen. Deze hindergrens ligt op een waarde van 0,5 ouE/m³ als 98-percentiel. [appellant] wijst er op dat in het plan als acceptabel geurhinderniveau echter is uitgegaan van 1,4 ouE/m³ als 98-percentiel. Daarmee zal volgens [appellant] in afwijking van het gemeentelijke beleid sprake zijn van nieuwe gehinderden. Bovendien is de waarde van 1,4 ouE/m³ als 98-percentiel als acceptabel hinderniveau volgens [appellant] niet op de juiste wijze bepaald. Zij verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2081). Ter zitting heeft [appellant] benadrukt dat voor haar bedrijf hetzelfde acceptabel geurhinderniveau zou moeten gelden als geldt voor nieuwe bedrijven. Dat is overeenkomstig de hindergrens 0,5 ouE/m³ als 98-percentiel. [appellant] is bang dat de nieuwe bewoners klachten over geurhinder zullen indienen en dat zij daardoor belemmerd zal worden in haar bedrijfsvoering.
Volgens [appellant] zijn de geurnormen uit artikel 5 voorts alleen van toepassing ter plaatse van gronden met het besluitsubvlak "vee". Dit betekent volgens [appellant] dat de geurnormen buiten haar inrichting niet van toepassing zijn, terwijl de geurcontour wel deels buiten haar perceel ligt. De geurcontour op de verbeelding komt bovendien volgens [appellant] niet overeen met de gegevens daarover in de toelichting. [appellant] voert verder aan dat ten onrechte een oud geuronderzoek uit 2014 als bijlage 4 bij de toelichting is gevoegd, in plaats van het juiste recente geuronderzoek dat hoort bij haar aanvraag om een omgevingsvergunning. In bijlage 5 bij de toelichting is voorts volgens [appellant] een foutieve geurcontour weergegeven. Dit alles leidt volgens [appellant] tot rechtsonzekerheid.
Verder wijst [appellant] er op dat het plan een woongebouw van 4 lagen of van 35 m hoog toestaat, maar dat de geurnormen die in het plan zijn opgenomen slechts gelden op de begane grond. Artikel 4, lid 4.5, onder t, sub 4, van de planregels maakt het volgens [appellant] voorts ten onrechte mogelijk dat een geurgevoelig object binnen de geurcontour wordt gerealiseerd als aan de geurnormen van artikel 5, lid 5.2, van de planregels wordt voldaan. Volgens [appellant] zijn immers geen technische maatregelen denkbaar om geurgevoelige objecten af te schermen van geur.
6.1.
De raad stelt zich op het standpunt dat een goed woon- en leefklimaat bij nieuwe woningen is gewaarborgd en dat [appellant] door het realiseren van nieuwe woningen niet zal worden belemmerd in haar bedrijfsvoering.
De raad stelt dat de vastgestelde geurnormen in overeenstemming zijn met het gemeentelijke beleid uit de Beleidsnota Geurhinder. De raad stelt dat hoofdstuk 6 van de Beleidsnota Geurhinder bij de vaststelling van het plan is gehanteerd. De raad verwijst naar een daarin opgenomen tabel waarin de hindergrens, de 12%-hindercontour en de ernstige hindergrens zijn aangegeven. Daaruit is afgeleid welke kolom op [appellant] van toepassing is en op welke geurbelasting de hindergrens, de 12%-hindercontour en de ernstige hindergrens bij haar bedrijf liggen. Op basis daarvan is volgens de raad in artikel 5, lid 5.2, onder b, van de planregels bepaald dat de geurbelasting veroorzaakt door [appellant] ter plaatse van geurgevoelige bestemmingen type 1 niet meer mag bedragen dan 1,4 ouE/m³ als 98-percentielwaarde. Hierdoor zal volgens de raad bij bestaande en nieuwe geurgevoelige bestemmingen type 1 ten hoogste sprake zijn van een geurbelasting tussen de hindergrens en de 12%-hindercontour, zodat er op zijn minst sprake is van een redelijke leefomgevingskwaliteit. Ter zitting heeft de raad gesteld dat de Beleidsnota Geurhinder ruimte laat voor afwijking van de streefwaarde van 0,5 ouE/m³ als 98-percentiel en dat de raad dat in de plantoelichting gemotiveerd heeft gedaan. De raad verwijst in dit kader naar paragraaf 5.6.2 en 5.10 van de plantoelichting. Daarin is volgens de raad gemotiveerd dat 1,4 ouE/m³ als 98-percentiel in dit geval een acceptabel hinderniveau is.
De raad stelt verder dat de activiteiten uit de inmiddels op 23 februari 2018 verleende omgevingsvergunning wat betreft geur zijn vertaald in het plan. In artikel 5, lid 5.2, onder b, van de planregels is volgens de raad bepaald dat de daar genoemde geurnormen van toepassing zijn op activiteiten van [appellant] en gelden ter plaatse van geurgevoelige bestemmingen. Anders dan [appellant] meent, gelden die geurnormen volgens de raad niet binnen de perceelsgrenzen van [appellant], maar juist buiten haar inrichting. Het besluitsubvlak "vee" is volgens de raad alleen opgenomen om aan te geven dat het bedrijf van [appellant] is gesitueerd ter plaatse van die aanduiding, omdat daarop afwijkende normen van toepassing zijn. De op de verbeelding weergegeven geurcontouren zijn volgens de raad overgenomen uit het geuronderzoek dat hoort bij de vergunningaanvraag van 21 november 2017. Bij nieuwbouw is volgens de raad een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd omdat aan de bedoelde geurnormen voldaan moet worden. Als een gewenste ontwikkeling daar niet aan voldoet, is het aan de ontwikkelaar om te bezien of maatregelen mogelijk zijn om alsnog aan de normen te voldoen. Wat geur betreft kan daarbij worden gedacht aan verhoging van de schoorsteen. Uiteraard zijn dit soort maatregelen alleen mogelijk met instemming van het betreffende bedrijf, aldus de raad, en kunnen derden niet eenzijdig invloed uitoefenen op het bedrijfsproces.
De raad erkent dat ten onrechte een oud geuronderzoek als bijlage bij de toelichting is gevoegd. Omdat op de verbeelding, in de planregels en in de toelichting zelf wel de juiste geurcontouren zijn weergegeven, is echter volgens de raad geen sprake van rechtsonzekerheid en is [appellant] niet in haar belangen geschaad.
6.2.
Aan de percelen van [appellant] zijn onder meer de besluitsubvlakken "Activiteit - Het exploiteren van een bedrijf", "Emissienorm - [appellant] Mengvoeders", "Geurzone - 98 percentiel bij 1,4 ou/m³" en "Geurzone - 95 percentiel bij 1,4 ou/m³" toegekend. De toepasselijke planregels zijn opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Op de verbeelding zijn de 98-percentiel bij 1,4 ou/m³ geurcontour (hierna: 98-geurcontour) en de 95-percentiel bij 1,4 ou/m³ geurcontour (hierna: 95-geurcontour) weergegeven. De 98-geurcontour beslaat een deel van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] van [appellant], een klein deel van het perceel [locatie 3], een deel van het perceel [locatie 4] en de daaraan grenzende Energieweg. De 95-geurcontour beslaat een klein deel van het perceel [locatie 1] en een klein deel van de Energieweg. De Afdeling stelt vast dat de geurcontouren overeenkomen met het geuronderzoek dat ten grondslag is gelegd aan een 23 februari 2018 aan [appellant] verleende omgevingsvergunning. De Afdeling stelt verder vast dat op grond van artikel 4, lid 4.1.3, van de planregels, in samenhang met de verbeelding, ter plaatse van de 98-geurcontour geen nieuwe geurgevoelige objecten omgevingstype 1 en ter plaatse van de 95-geurcontour geen nieuwe geurgevoelige objecten omgevingstype 1 en 2 zijn toegestaan. Op grond van artikel 1 van de planregels, in samenhang met bijlage 1, zijn een woonwijk, lintbebouwing, ziekenhuizen, sanatoria, bejaarden- en verpleegtehuizen, recreatiegebieden (verblijfsrecreatie), woonwagenterreinen, woonboten, asielzoekerscentra en scholen aan te merken als functies in omgevingstype 1 en bedrijfswoningen, woningen in het landelijk gebied/verspreide ligging, recreatiegebieden (dagrecreatie) en kantoren als functies in omgevingstype 2. Het plan sluit niet uit dat direct buiten de 98-geurcontour en dus in de directe nabijheid van de percelen van [appellant] geurgevoelige objecten omgevingstype 1 worden gerealiseerd. In de 98-geurcontour kunnen voorts geurgevoelige objecten omgevingstype 2 worden gerealiseerd. Voorts laat het plan toe dat direct buiten de 95-geurcontour geurgevoelige objecten in beide categorieën worden gerealiseerd. Ter zitting is vastgesteld dat de woningbouwmogelijkheden in de directe nabijheid van haar percelen het belangrijkste bezwaar zijn van [appellant]. De Afdeling overweegt daarover het volgende.
6.3.
Het gemeentelijke geurhinderbeleid voor industrie is op 18 december 2014 door de raad vastgesteld. In paragraaf 1.4 van deze Beleidsnota Geurhinder zijn beleidsregels opgenomen.
Beleidsregel 1 luidt als volgt:
"De gemeente Alphen aan den Rijn volgt voor vergunningverlening (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) het rijksbeleid geur alsmede de uitwerking daarvan in de Nederlandse Emissierichtlijn Lucht en de Beleidsnota geurhinder van de gemeente Alphen aan den Rijn. Dat betekent dat het algemene uitgangspunt is het voorkomen van (nieuwe) hinder en verder dat geuremitterende inrichtingen de beste beschikbare technieken (BBT) inzetten om geurhinder voor de omgeving te voorkomen dan wel te beperken."
Beleidsregel 2 luidt:
"Burgemeester en wethouders stellen in het belang van de bescherming van het milieu het acceptabel hinderniveau vast voor geurhinder in de omgeving van een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2a. Het afwegingsgebied voor het acceptabel geurhinderniveau bevindt zich tussen de volgende grenzen:
- de hindergrens;
- de ernstige-hindergrens.
Voor de bepaling van de hindergrenzen kunnen in ieder geval de volgende objectieve hulpmiddelen worden gebruikt: de hinderenquête (TLO's), klachtenregistratie/-analyse en hedonische waarden. De TLO en de
klachtenregistratie zijn van groter belang dan de hedonische waarde omdat deze een maat zijn van de werkelijk ondervonden hinder.
2b. De ligging van de hindergrens en ernstige-hindergrens is opgenomen in onderstaande tabel.
In de toelichting op beleidsregel 2 staat dat het acceptabel hinderniveau wordt bepaald door afweging van onder meer de volgende aspecten: de historie van de inrichting in zijn omgeving, de aard van de geur, het klachtenpatroon, technische en financiële consequenties van mogelijke maatregelen en consequenties voor werkgelegenheid.
Beleidsregel 3c luidt:
"De hindergrens is de streefwaarde voor type 1-bestemmingen."
In paragraaf 4.3.1 is dit als volgt verwoord:
"Nieuwe hinder wordt voorkomen door nieuwe geurgevoelige bestemmingen te projecteren buiten de hindergrens en nieuwe geurbronnen zodanig te projecteren of te beperken dat zich geen geurgevoelige bestemmingen binnen de hindergrens bevinden."
In paragraaf 4.3.2 staat dat aanvullend op de hindergrens en ernstige hindergrens gebruik wordt gemaakt van een tussenniveau dat de 12% hindercontour wordt genoemd.
In hoofdstuk 6 staat dat de Beleidsnota Geurhinder een beoordelings- en afwegingskader biedt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het afwegingsgebied voor het acceptabel hinderniveau bij ruimtelijke ontwikkelingen ligt tussen de hindergrens en de ernstige hindergrens. De leefkwaliteit tussen de hindergrens en de 12%-hindercontour wordt als redelijk bestempeld. De leefkwaliteit tussen de 12%-hindercontour en de ernstige hindergrens is matig.
6.4.
Paragraaf 5.10 van de plantoelichting gaat over geur. In 5.10.2 en 5.10.3 staat:
"In het plangebied ligt [appellant] Mengvoeders, gevestigd aan de [locatie 1]. Dit bedrijf is geurrelevant. In de aan [appellant] Mengvoeders verleende omgevingsvergunning (2 februari 2012, nummer V2011/429) is een acceptabel hinderniveau vastgesteld van 1,4 OUE/m³ als 98-percentielwaarde bij type 1 objecten. Dit acceptabel hinderniveau is gebaseerd op de Bijzondere Regeling A3 uit de Nederlandse emissierichtlijn Lucht. Dit vergunde hinderniveau past tevens binnen het afwegingsgebied van 0,5 tot 5 OUE/m³ als 98-percentielwaarde als vastgelegd in de Beleidsnota Geurhinder Gemeente Alphen aan den Rijn van 18 december 2014. Daarnaast is in de omgevingsvergunning voor type 2 objecten een acceptabel hinderniveau vastgesteld van 1,4 OUE/m³ als 95-percentielwaarde. (…) In overleg met [appellant] Mengvoeders is door SPA WNP ingenieurs de ligging van de geurcontouren berekend die behoren bij de voornoemde hinderniveaus in de vergunde situatie (36.940 ton) en rekening houdend met een redelijke productietoename van maximaal 150% (55.000 ton).
(…)
[appellant] Mengvoeders heeft inmiddels een omgevingsvergunning aangevraagd voor een productiecapaciteit van 55.000 ton. De bij deze productiecapaciteit behorende geur- en geluidcontour zijn opgenomen op de verbeelding van het Omgevingsplan en daarmee kaderstellend voor de ontwikkeling van de geur- en geluidgevoelige activiteiten.
(…)
Bij het realiseren van ontwikkelingen binnen het plangebied moet rekening worden gehouden met de geurcontour van [appellant] Mengvoeders. De voorgenomen ontwikkeling wordt in het kader van de vergunningverlening getoetst aan de hindergrenzen op basis van de bijzondere regeling uit de voormalige NeR en het gemeentelijk geurhinderbeleid. Daarnaast is het mogelijk dat nieuwe geurrelevante bedrijven zich vestigen in het plangebied. Er is sprake van een acceptabel geurhinderniveau indien wordt voldaan aan de volgende hindergrenzen.
Paragraaf 5.6.2 van de plantoelichting gaat over duurzame gebiedsontwikkeling. In deze paragraaf is een tabel opgenomen waarin per thema, waaronder geur, milieuambities staan die horen bij het gebiedstype ‘gemengd gebied publieksintensief’. Over geur staat in de tabel:
6.5.
De Afdeling leidt uit de plantoelichting af dat de raad bij de vaststelling van het plan is uitgegaan van een acceptabel hinderniveau van 1,4 ouE/m³ als 98-percentiel en als 95-percentiel, omdat dat in de aan [appellant] verleende omgevingsvergunning van 2 februari 2012 als acceptabel hinderniveau is vastgesteld. Ook in de na vaststelling van het plan op 23 februari 2018 verleende omgevingsvergunning is uitgegaan van 1,4 ouE/m³ als 98-percentiel. Aan die omgevingsvergunning ligt een geurrapport van SPA WNP van 6 september 2017 ten grondslag, dat de raad tevens aan het plan ten grondslag heeft gelegd en op basis waarvan de raad de geurcontouren op de verbeelding heeft vastgesteld. De raad heeft derhalve aangesloten bij de geurcontouren die zijn vastgelegd in de vergunning van [appellant]. De raad heeft hiermee geen acceptabel geurhinderniveau vastgesteld op de wijze als vermeld in beleidsregel 2 van de Beleidsnota Geurhinder. Dit betekent dat geen afweging heeft plaatsgevonden op basis van het overeenkomstig beleidsregel 2 voor nieuwe situaties vast te stellen acceptabel hinderniveau, dat zal liggen in het gebied tussen de hindergrens (streefwaarde) en de ernstige hindergrens, waarbij de streefwaarde voor nieuwe situaties het uitgangspunt is. Ook in paragraaf 5.6.2 van de plantoelichting heeft die afweging niet plaatsgevonden. Nu de raad in zoverre niet heeft gehandeld overeenkomstig beleidsregel 2 van de Beleidsnota Geurhinder, is het besluit op dit punt in strijd met artikel 4:84 van de Awb genomen. Het betoog slaagt.
6.6.
Uit een oogpunt van finale geschilbeslechting bespreekt de Afdeling hierna de overige beroepsgronden over geur.
6.6.1.
Over het betoog dat het plan in strijd is met de rechtszekerheid overweegt de Afdeling het volgende.
Dat het besluitsubvlak "Emissienorm - [appellant] Mengvoeders" ("vee") alleen aan de percelen [locatie 1] en [locatie 2] is toegekend, leidt er naar het oordeel van de Afdeling niet toe dat de in artikel 5, lid 5.2, onder b, van de planregels genoemde normen niet gelden buiten die percelen. In die bepaling staat immers dat de uurgemiddelde geurimmissieconcentratie veroorzaakt door activiteiten van [appellant] ter plaatse van type 1 bestemmingen niet meer bedraagt dan 1,4 ouE/m³ als 98-percentielwaarde en ter plaatse van type 2 bestemmingen niet meer bedraagt dan 1,4 ouE/m³ als 95-percentielwaarde. De geurnormen gelden dus ter plaatse van die bestemmingen. Evenmin kan uit de planregels worden afgeleid dat die normen of de geurcontouren alleen gelden op de begane grond. De Afdeling acht de planregeling duidelijk en niet in strijd met de rechtszekerheid.
Dat voorts niet het juiste geuronderzoek bij de plantoelichting is gevoegd en dat in bijlage 5 een onjuiste geurcontour staat, hetgeen niet in geschil is, leidt op zichzelf evenmin tot rechtsonzekerheid voor [appellant], omdat op de verbeelding de juiste geurcontouren zijn opgenomen en in de planregels geurnormen zijn opgenomen die overeenkomen met het juiste geurrapport van 6 september 2017. Omdat zij bekend was met dit geurrapport, kon dit niet tot onduidelijkheid voor [appellant] leiden. Het betoog faalt.
6.6.2.
Voor zover [appellant] betoogt dat artikel 4, lid 4.5, onder t, sub 4, van de planregels ten onrechte de mogelijkheid biedt om af te wijken van artikel 4, lid 4.1.3, overweegt de Afdeling het volgende. Op grond van de genoemde bepaling kunnen geurgevoelige objecten binnen de geurcontouren van [appellant] worden toegestaan, als uit nader onderzoek is gebleken dat het geurgevoelige object zodanig kan worden gerealiseerd, dat aan de in artikel 5, lid 5.2, onder b, genoemde normen wordt voldaan. Zoals de raad ook heeft toegelicht, is het aan de initiatiefnemer van een geurgevoelig object om dit aan te tonen. Als blijkt dat niet aan de geurnormen voldaan kan worden ter plaatse van zo’n geurgevoelig object en geen maatregelen mogelijk zijn om wel aan de normen te kunnen voldoen, kan het initiatief geen doorgang vinden. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze bepaling geen belemmering oplevert voor de bedrijfsvoering van [appellant]. Het betoog faalt.
Conclusie
7. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling gelet op hetgeen onder 5.3 en 6.5 is overwogen aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het plan is genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 4:84 van de Awb. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb de raad op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De raad dient daartoe met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 5.2 en 5.3 artikel 5, lid 5.1, onder d, van de planregels aan te passen. Verder dient de raad alsnog, met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 6.3 en 6.5, een acceptabel geurhinderniveau vast te stellen op de wijze als vermeld in beleidsregel 2 van de Beleidsnota Geurhinder, en eventueel een ander besluit te nemen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.
7.1.
De Afdeling geeft de raad in overweging om het juiste geurrapport van 6 september 2017 als bijlage bij de toelichting te voegen.
7.2.
De bij uitspraak van 6 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1158) getroffen voorlopige voorziening vervalt eerst bij het openbaar maken van de einduitspraak.
Proceskosten
8. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het door [appellant] betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn op om binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van hetgeen onder 7 is overwogen de daar omschreven gebreken in het besluit van 23 november 2017, kenmerk 159324, te herstellen;
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een gewijzigd besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Poppelaars, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Poppelaars
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2018
780.

BIJLAGE

Planregels
Artikel 1
Bijlage 1 bij dit omgevingsplan bevat begrippen alsmede de wijze van meten voor de toepassing van dit omgevingsplan.
Artikel 4
4.1
Activiteiten
4.1.1
Toegestane activiteiten
Ter plaatse van de functie transformatie zijn uitsluitend de volgende activiteiten toegestaan overeenkomstig het besluitsubvlak op de verbeelding en overeenkomstig het bepaalde in de regels van dit omgevingsplan:
(…)
het exploiteren van een bedrijf;
(…)
en de daarbij behorende activiteiten.
(…)
4.1.3
Geurgevoelige objecten
a. Ter plaatse van het besluitsubvlak 'geurzone - 98 percentiel bij 1,4 ou/m³' zijn in uitzondering op artikel 4.1.1 geen nieuwe geurgevoelige objecten omgevingstype 1 toegestaan.
b. Ter plaatse van het besluitsubvlak 'geurzone - 95 percentiel bij 1,4 ou/m³' zijn in uitzondering op artikel 4.1.1 geen nieuwe geurgevoelige objecten omgevingstype 1 en 2 toegestaan.
(…)
4.2
Vergunning- en meldingsplicht
4.2.1
Omgevingsvergunning (omgevingsplanactiviteit)
a. Het is verboden om een activiteit als genoemd in artikel 4.1.1 te beginnen of te veranderen indien dit leidt tot een toename van de parkeerbehoefte, of het aantal van 720 woningen wordt overschreden.
b. Met een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken van het verbod als bedoeld onder a.
(…)
4.3
Randvoorwaarden vergunningplicht (bouwactiviteit)
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid onder a van de Wabo wordt getoetst aan de regels zoals genoemd in artikel 4.4 en 4.5.
4.4
Randvoorwaarden vergunningplicht (omgevingsplanactiviteit)
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.2.1 wordt verleend, indien wordt voldaan aan de volgende regels:
(…)
q. De bouwhoogte is passend bij een stedelijke omgeving, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
1. voor gebouwen met als hoofdfunctie wonen zijn maximaal 4 bouwlagen (incl. kap) toegestaan;
2. voor de overige gebouwen zijn maximaal 3 bouwlagen (incl. kap) toegestaan;
3. voor een deel van het plangebied mag een groter aantal bouwlagen worden gerealiseerd, waarbij het zwaartepunt ligt bij de woonfunctie, met dien verstande dat de bouwhoogte in ieder geval niet meer bedraagt dan 35 meter;
4. invulling van de maximale bouwhoogte anders dan met een woonfunctie is bij uitzondering gemotiveerd toegestaan.
(…)
4.5
Randvoorwaarden meldingsplicht
Bij het beginnen of veranderen van een activiteit, bedoeld in artikel 4.1.1, wordt voldaan aan de volgende regels:
(…)
t. In uitzondering op het bepaalde in artikel 4.1.3, kunnen geurgevoelige objecten binnen de besluitsubvlakken 'geurzone - 98 percentiel bij 1,4 ou/m³' en 'geurzone - 95 percentiel bij 1,4 ou/m³' worden gerealiseerd als:
1. de aanwezige geurhinderlijke inrichting gesaneerd is;
2. uit nader onderzoek is gebleken dat de aanwezige geurhinderlijke inrichting buiten werking is gesteld;
3. uit nader onderzoek is gebleken dat de geurzone(s) als gevolg van een wijziging in een geurhinderlijke inrichting kleiner is geworden, voor zover de geurgevoelige objecten buiten deze zone zijn gelegen, of
4. uit nader onderzoek is gebleken dat het geurgevoelige object zodanig kan worden gerealiseerd, dat aan de in artikel 5.2 genoemde normen wordt voldaan.
Artikel 5
Degene die de activiteit verricht, voldoet aan de volgende regels:
(…)
Bijlage 1 Begrippen en wijze van meten
(…)
1.4
geurgevoelige objecten omgevingstype 1
woonwijk, lintbebouwing, ziekenhuizen, sanatoria, bejaarden- en verpleegtehuizen, recreatiegebieden (verblijfsrecreatie), woonwagenterreinen, woonboten, asielzoekerscentra, scholen.
1.41
geurgevoelige objecten omgevingstype 2
bedrijfswoningen, woningen in het landelijk gebied/verspreide ligging, recreatiegebieden (dagrecreatie), kantoren.
(…)