201800662/1/A2.
Datum uitspraak: 24 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2017 in zaak nr. 17/5041 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over de jaren 2015 en 2016 definitief berekend en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 5 augustus 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 8 november 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 5 augustus 2017 herzien en het bezwaar van [appellante] met betrekking tot de kinderopvangtoeslag over het jaar 2016 gegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 december 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het besluit van 5 augustus 2017 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit, voor zover betrekking hebbend op de kinderopvangtoeslag over 2015, in stand blijven en het beroep tegen het besluit van 8 november 2017 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2018, waar [appellante], bijgestaan door mr. H.F. Nazir, advocaat te Amsterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.C.G. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] ontving in de jaren 2015 en 2016 voorschotten kinderopvangtoeslag.
Bij besluit van 6 maart 2017 heeft de dienst de toeslag over deze jaren definitief berekend en vastgesteld op nihil. [appellante] heeft hiertegen bezwaar gemaakt, stellende dat zij recht heeft op kinderopvangtoeslag. Bij besluit van 5 augustus 2017 heeft de dienst te kennen gegeven niet aan de bezwaren van [appellante] tegemoet te komen. Uit de bewijsstukken die zij reeds eerder heeft opgestuurd en die zij wederom als bijlagen bij haar bezwaar heeft gevoegd, blijkt niet dat zij de volledige kosten van de kinderopvang heeft voldaan. Hangende het door [appellante] tegen het besluit van 5 augustus 2017 ingestelde beroep heeft de dienst bij herzien besluit op bezwaar van 8 november 2017 het bezwaar van [appellante] met betrekking tot het toeslagjaar 2016 gegrond verklaard. De dienst heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat op basis van de door [appellante] overgelegde overeenkomst tussen haar en Happy Kids Eiland, de facturen betreffende de in rekening gebrachte opvangkosten en een betaalbewijs waaruit blijkt dat zij de eigen bijdrage heeft voldaan, voor de periode van 1 februari tot en met 30 juni 2016 kinderopvangtoeslag kan worden toegekend voor de opvang van haar [kind].
Oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld, voor zover thans van belang, dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2015 en januari 2016. Dat [appellante] heeft gewerkt en dat haar kind in 2015 naar de kinderopvang is geweest, betwijfelt de rechtbank niet, maar dat is onvoldoende om te concluderen dat zij in dat jaar recht heeft op kinderopvangtoeslag. Alle kosten van de kinderopvang voor het jaar 2015 dienen te zijn betaald en [appellante] had tot 1 maart 2016 de tijd om die kosten te voldoen. Vaststaat dat dit niet is gebeurd. Dat [appellante] een groot gedeelte van de kosten wel heeft betaald, maakt geen verschil voor het recht op kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft verder overwogen dat vaststaat dat de aanvraag over 2016 op 2 mei 2016 te laat is ingediend om ook over de maand januari 2016 kinderopvangtoeslag toe te kennen. Het maakt in dat verband niet uit of het de schuld is van de directrice van het kinderopvangcentrum dat zij te laat is geweest met de aanvraag of dat [appellante] niet op de hoogte was van alle regels. De dienst kan niet in afwijking van de wetgeving alsnog kinderopvangtoeslag over januari 2016 toekennen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij over 2015 en januari 2016 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. Met betrekking tot het jaar 2015 stelt zij voldoende te hebben aangetoond dat zij het grootste deel van de kosten heeft voldaan. Zij heeft van Happy Kids Eiland geen facturen meer ontvangen waardoor zij in de veronderstelling verkeerde dat zij de kosten volledig heeft voldaan. Met betrekking tot de maand januari 2016 stelt [appellante] zich op het standpunt dat de Belastingdienst/Toeslagen de mogelijkheid heeft om met toepassing van de hardheidsclausule van artikel 63 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir); lees de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr), af te wijken van de wetgeving. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet meegenomen in haar oordeel, aldus [appellante].
3.1. Artikel 18 van de Awir luidt:
"1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
[…]."
Artikel 1.7 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp) luidt:
"1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. […]
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
[…]."
Artikel 63 van de Awr luidt:
"Onze Minister is bevoegd voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, welke zich bij de toepassing van de belastingwet mochten voordoen."
Het toeslagjaar 2015
3.2. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 22 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ8833, als ook de uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:864) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, dat degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1114), bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag, indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Indien een deel van de kosten aantoonbaar is voldaan, kan geen aanspraak worden gemaakt op een evenredig lager voorschot of lagere tegemoetkoming. In de uitspraak van 8 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1610) heeft de Afdeling voorts in haar overwegingen betrokken dat de Belastingdienst/Toeslagen alleen bij afrondingsverschillen, dat wil zeggen bij kleine verschillen tussen de totale kosten van kinderopvang en de aantoonbaar betaalde kosten, ervan uitgaat dat is aangetoond dat alle kosten van kinderopvang zijn voldaan. 3.3. Blijkens de jaaropgave 2015 van Happy Kids Eiland bedroegen de totale kosten van kinderopvang over dat jaar € 7.620,00. [appellante] heeft met bankafschriften aangetoond in totaal € 6.170,00 giraal te hebben betaald. Zij heeft betoogd dat zij tevens € 600,00 contant heeft betaald aan Happy Kids. Zij heeft deze contante betalingen niet met kwitanties onderbouwd en de geldopnames op de door haar overgelegde bankafschriften corresponderen niet met de door haar gedane contante betalingen. Het zogenoemde betaalbewijs in contant, opgesteld door Happy Kids Eiland op 18 november 2015, waarin is opgenomen dat [appellante] in 2015 per maand € 50,00 aan eigen bijdrage verschuldigd was, is zonder ondersteunende gegevens onvoldoende bewijs voor de gestelde contante betalingen. Zelfs al zou van de gestelde contante betalingen worden uitgegaan, dan heeft [appellante] niet aangetoond het resterende bedrag van € 850,00 te hebben voldaan. Gelet op het bepaalde onder 3.2, bestaat daarom geen aanspraak op kinderopvangtoeslag over 2015. Het betoog van [appellante], dat zij in de veronderstelling was dat zij de kosten volledig had voldaan omdat zij van Happy Kids Eiland geen facturen meer heeft ontvangen, kan haar niet baten. Blijkens de overgelegde stukken heeft haar [kind] kinderopvang genoten in de periode januari tot en met december 2015. Het is aan [appellante] als aanvrager van kinderopvangtoeslag om na te gaan of alle facturen over deze periode zijn ontvangen en alle kosten overeenkomstig deze facturen zijn voldaan. In geval facturen ontbraken, had het op haar weg gelegen om contact op te nemen met Happy Kids Eiland. Overigens zij opgemerkt dat op de jaaropgave van 7 december 2015 de totale kosten van kinderopvang over de periode januari tot en met december 2015 staan vermeld, zodat [appellante] ook aan de hand daarvan had kunnen controleren of alle kosten van kinderopvang waren voldaan.
Het verschil tussen de totale kosten en de betaalde kosten in 2015 kan niet worden aangemerkt als een afrondingsverschil als bedoeld onder 3.2. Voor zover [appellante] betoogt dat zij het grootste deel van de totale kosten wel heeft voldaan, betekent dit niet dat zij aanspraak heeft op een kinderopvangtoeslag ter hoogte van dat bedrag of dat de Belastingdienst/Toeslagen het terug te vorderen bedrag naar evenredigheid had moeten vaststellen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald.
Het toeslagjaar 2016
3.4. Anders dan [appellante] betoogt, kan haar beroep op artikel 63 van de Awr niet slagen, omdat ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Awr deze wet alleen ziet op de rijksbelastingen. De rechtbank heeft het betoog van [appellante] daarom terecht buiten beschouwing gelaten.
Conclusie
4. De rechtbank heeft aldus terecht geoordeeld dat [appellante] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2015 en januari 2016.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2018
343-834.