201710284/1/V2.
Datum uitspraak: 14 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 21 december 2017 in zaak nr. NL17.11592 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 20 oktober 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 21 december 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaken ECLI:NL:RVS:2018:4027 en ECLI:NL:RVS:2018:4028 ter zitting behandeld op 9 augustus 2018, waar de vreemdeling, bijgestaan door mr. C.M.G.M. Raafs en mr. M.M.G. Helgers-Crompvoets, beiden advocaat te Maastricht, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.J. Balfoort en mr. R.A. Visser, zijn verschenen. Overwegingen
1. De vreemdeling is afkomstig uit Waingmaw in de staat Kachin in Myanmar. Hij is christen en behoort tot de Kachin-bevolkingsgroep. De vreemdeling heeft van 2011 tot aan zijn vertrek naar Nederland in een ontheemdenkamp gewoond. Deze uitspraak gaat onder meer over de vraag of de vreemdeling wegens het behoren tot de Kachin in Myanmar te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of voor ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000).
1.1. Deze uitspraak heeft ook betekenis voor andere vreemdelingen uit Myanmar die, omdat zij behoren tot de Kachin, vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of voor ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 aan hun asielaanvraag ten grondslag leggen. Gelet hierop en op de actualiteitswaarde van de uitspraak, betrekt de Afdeling bij haar oordeel ook de stukken waar partijen pas na de aangevallen uitspraak een beroep op hebben gedaan.
2. Wat in de eerste en tweede grief is aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
3. In de derde grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de algemene situatie van de Kachin in Myanmar niet leidt tot vergunningverlening krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. Volgens de vreemdeling heeft de rechtbank niet onderkend dat uit de door hem overgelegde landeninformatie en uit de uitspraak van de Permanent Peoples' Tribunal (hierna: de PPT) van september 2017 volgt dat de Kachin in Myanmar systematisch worden blootgesteld aan vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag dan wel aan ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Daarnaast betoogt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beoordeeld of de Kachin als risicogroep dan wel als kwetsbare minderheidsgroep in de zin van paragraaf C2/3.2 onderscheidenlijk paragraaf C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) moeten worden aangemerkt. Ter nadere onderbouwing van zijn standpunt heeft de vreemdeling in hoger beroep nog een brief van UNHCR van 6 juni 2018 overgelegd.
3.1. De staatssecretaris heeft zich in het besluit en het daarin ingelaste voornemen op het standpunt gesteld dat, hoewel de situatie voor de Kachin in Myanmar niet rooskleurig is, de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze bevolkgingsgroep systematisch wordt vervolgd in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel systematisch wordt blootgesteld aan ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Daarnaast heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de hem beschikbare informatie, geen aanleiding bestaat de Kachin aan te wijzen als risicogroep of als kwetsbare minderheidsgroep.
3.2. De rechtbank is, mede gelet op wat hierna wordt overwogen, op basis van de haar ter beschikking staande stukken terecht tot het oordeel gekomen dat de situatie in Myanmar voor de Kachin niet zodanig is dat dit tot vergunningverlening moet leiden. Gelet op de actuele berichtgeving over de mensenrechtensituatie in Myanmar heeft de Afdeling echter aanleiding gezien zich over de positie van de Kachin ter zitting nader te laten voorlichten. In dat kader hebben partijen zich beroepen op nieuwe stukken die, zoals onder 1.1 is overwogen, de Afdeling bij haar beoordeling betrekt.
3.3. De staatssecretaris heeft ter zitting bij de Afdeling zijn in 3.1 weergegeven standpunt nader toegelicht. Daarbij heeft hij onder meer verwezen naar gegevens van het Armed Conflict Location & Event Data Project over Myanmar en het 'Country Report on Human Rights Practices for 2017' van het United States Department of State van 20 april 2018. Volgens de staatssecretaris blijkt daaruit dat met name in de conflictgebieden, in het zuiden van de staat Kachin en het daaraan grenzende noorden van de staat Shan, de Kachin slachtoffer zijn van mensenrechtenschendingen. Deze lijken vooral verband te houden met de gevechten tussen het regeringsleger en de Kachin Independence Army (hierna: de KIA). De Kachin ondervinden in de overige delen van de gelijknamige staat geen vergelijkbare problemen. Van systematische vervolging van de Kachin, dan wel van systematische blootstelling aan ernstige schade is volgens de staatssecretaris geen sprake. Uit voormeld rapport blijkt verder dat Myanmar krachtens de Citizenship Law, 135 verschillende etnische groepen erkent waaronder de Kachin en andere minderheden. Weliswaar volgt uit openbare bronnen dat etnische en religieuze minderheden, waaronder de Kachin, te maken hebben met discriminatie, maar niet zodanig dat zij in Myanmar niet maatschappelijk en sociaal kunnen functioneren. Onder verwijzing naar het 'International Religious Freedom report for 2017' van het United States Department of State van 29 mei 2018 heeft de staatssecretaris er ter zitting verder op gewezen dat andere religies dan het boeddhisme, waaronder het christendom, in Myanmar worden erkend, maar veelal wel worden geconfronteerd met door de autoriteiten opgelegde beperkingen. In plaatsen waar de KIA het effectieve gezag uitoefent, zijn de Kachin als dominante bevolkingsgroep vrij om hun geloof te belijden. De uitspraak van de PPT doet aan het voorgaande niet af, aldus de staatssecretaris.
3.4. In het artikel 'Laiza in the spotlight: Myanmar's rebel capital digs in - and switches on' in The Guardian van 8 december 2017, waarnaar de staatssecretaris ter zitting heeft verwezen, staat onder meer het volgende:
"[…] For nearly 60 years the KIA has fought the Burmese government for control of Kachin state, with the goal of establishing an autonomous homeland for the Kachin people, a tiny Christian minority in Buddhist-majority Myanmar. They have been surprisingly effective, in part because the region's difficult terrain and complicated geopolitics […] discourage the Burmese army from waging all-out war. […]
Laiza is one of the few places in Myanmar where the Kachin can practice their culture freely: studying, worshipping and publishing in their own language. […]
1.1 million Number of Kachin people living in Myanmar, or about 1.5% of the country's total population. Most live on the government-controlled side of Kachin state, where their language and culture are strictly policed. […]"
3.5. In het 'Annual Report of the U.S. Commission on International Religious Freedom' van april 2017, waarop beide partijen zich hebben beroepen, staat onder meer het volgende:
"[…] In a December 2016 report chronicling religious freedom violations against marginalized Christian Chin, Naga, and Kachin, a researcher contracted by USCIRF documented discriminatory restrictions on land ownership, intimidation and violence against Christians, the forced relocation and destruction of Christian cemeteries, violent attacks on places of worship, and an ongoing campaign of coerced conversion to Buddhism. […] The researcher interviewed others who described the Tatmadaw's (Burma's military) occupation of churches and homes. June 9, 2016, was the five-year anniversary of resumed fighting between the Tatmadaw and ethnic armed groups in largely Christian Kachin State after a ceasefire agreement collapsed. Five years later, nearly 100,000 people remain internally displaced in camps in Kachin State and northern Shan State, where additional clashes with the army also continue. The longstanding conflicts, while not religious in nature, have deeply impacted Christian and other faith communities, including by restricting their access to food, shelter, health care and other basic necessities. […]"
3.6. In de door de vreemdeling overgelegde verklaring van [persoon] van Burma Human Rights Network van 1 december 2017, staat onder meer het volgende:
"[…] Life in the Burmese controlled areas can be equally dangerous for Kachin civilians. While it is true that many Kachin live freely in the country, many Kachin have been accused of being members of or connected to the KIA and have been arrested, tortured and imprisoned as a result. […]"
3.7. In de door de vreemdeling overgelegde brief van UNHCR van 4 december 2017, staat onder meer het volgende:
"In Kachin State, the conflict which re-started in 2011 after the breakdown of a 17-year-old ceasefire agreement between the Kachin Independence Army (KIA) and the Myanmar Army continued throughout 2017, with a spike in fighting observed at the end of 2016 as well as in mid-2017. A so called "people's militia" is an additional armed actor, complicating the dynamics of the armed conflict. In 2017, the escalation of armed conflict continued especially in Waingmaw, Hpakant, Mansi and Tanai Townships, with increased use of heavy artillery, aircrafts and troops. This led to the new and secondary displacement of more than 12,000 civilians. […] Humanitarian access for UN agencies to remote areas within both Government Controlled Areas (GCA) and Non-Government Controlled Areas (NGCA) has been increasingly restricted in 2017, to the point that several locations are beyond humanitarian access, particularly for UN protection staff.
In Kachin and Northern Shan State, the conflict can be described as of low intensity, with occasional spikes of heavy fighting in specific areas along the frontline between GCA and NGCA, areas of mixed control ("gray areas") and around strategic military locations. These clashes are happening relatively frequent (especially in Northern Shan State) and are sometimes referred to as "normal fighting" by local people. Displacement takes place from villages that are directly affected by the armed clashes or that are located in proximity to the clashes, leading villagers to flee due to fear of active fighting and human rights abuses perpetrated by all armed actors. […]"
3.8. In het door de staatssecretaris ter zitting aangehaalde 'Country Report on Human Rights Practices for 2017' van het United States Department of State van 20 april 2018, staat onder meer het volgende:
"[…] In mid-December the military launched air strikes against several KIA outposts in Kachin State, including the KIA headquarters of Laiza. At least one civilian was reportedly killed in the fighting, and many IDPs were forced to flee. On December 24, the military launched heavy artillery near Laiza that landed on nearby IDP camps and injured one woman.
The military continued to station forces in most ethnic armed groups' areas of influence and controlled most cities, towns, and highways. Reports continued of widespread abuses by government soldiers and some ethnic armed groups, including killings, beatings, torture, forced labor, forced relocations, and the use of child soldiers. The military was also accused of rapes of members of ethnic minority groups in Shan, Kachin and Rakhine States. Impunity for these abuses and crimes continued. […]
Stateless Persons
[…] Provisions of the Citizenship Law contributed to statelessness. Following the entry into force of the 1982 law and procedures, the government released a list of 135 recognized "national ethnic groups" whose members are automatically "citizens". […] While the majority of the country's inhabitants acquired citizenship under these provisions, some minority groups, including the Rohingya; persons of Indian, Chinese, and Nepali descent; and "Pashu" (Straits Chinese), some of whose members had previously enjoyed citizenship in the country, are not included on the government's list. […]"
3.9. In de door de vreemdeling overgelegde brief van UNCHR van 6 juni 2018, is onder meer het volgende opgenomen:
"Kachin State:
Since early April 2018, armed clashes between the Myanmar Military and the KIA have occurred in six townships - Chipwi, Hpakant, Injangyang, Mogaung, Momauk and Tanai - and in the Laiza area. Fighting reportedly continues in areas of Tanai and Injangyang townships. On 12 May, clashes with aerial bombing in areas of Bum Wang village in Sumprabum Township have reportedly displaced about 100 people from the village to the nearby forest. In some areas, fighting reportedly broke out near civilian areas and IDP camps, with unconfirmed reports of civilian casualties. […]
Both local and international organizations have so far had access to displaced people in urban areas such as Myitkyina, Waingmaw, and Namti. Access to other areas in Tanai, Hpakant and Injangyang Town is restricted, unpredictable, and irregular. Some local organizations are being granted authorizations, while others are not.
The security situation in Kachin State is tense with new security checkpoints and regular patrols by the Myanmar Military in Myitkyina and Mogaung. This has affected people's actual and perceived freedom of movement and access to basic services.
[…]
Displacement regularly happens towards towns, where people can find shelter and physical protection in religious and other compounds. In Kachin State, this includes Myitkyina, Waingmaw, Hpakant, Bhamo, Mogaung, Momauk, Mansi and Swegu Towns in GCA as well as Laiza and Mai Ja Yang in NGCA. […] Most IDP camps that are located in the vicinity of towns in GCA can be considered safe. In NGCA, the areas around Laiza and Mai Ja Yang host many IDPs. Although there was no fighting reported in recent months, both towns are at risk of (artillery) attacks by the Myanmar Army, which in the case of Laiza happened in the past. […]
As mentioned above, Myitkyina town, Bhamo town and Lashio town are considered safe areas and are accessible to tourists as well. There is access to services, including health care, education and livelihoods, although in general there are increased difficulties for IDPs to obtain livelihoods. Kachin ethnic IDPs can face discrimination from employers when working alongside members of Shan and Burmese ethnic communities. […]
Although there are differences in the dynamics between Kachin State and northern Shan States, the impact of the conflict on the civilian population is similar in nature, namely: the serious human rights abuses of forced displacement, human trafficking, forced labour, restrictions on freedom of movement, destruction of property, physical assault, extortion, arbitrary arrest and killings […].
Despite difficulties carrying out protection monitoring and verifying the worrying allegations of human rights violations and international humanitarian law breaches, 197 protection incidents were recorded from January to July 2017, affecting 53,471 civilians. Main incidents included extra-judicial killings, maiming from landmines and intimidation/harassment, and these are seen to be only a fraction of the actual protection incidents taking place. In general these incidents are more likely to occur in remote and conflict-affected areas, making them more difficult to track.
Civilians with civil documentation in Government Controlled Areas can move around freely and travel to other Myanmar cities such as Yangon or Mandalay. For civilians without proper identity documents or those living within the Non-Government Controlled Areas, the freedom of movement is restricted. This affects IDPs the most, and within NGCA they have difficulties crossing into GCA due to movement restrictions put in place by the armed actors. They often take a route via China which can create further risks for them, especially if they do not hold the necessary identity documents. […]"
3.10. In het 'International Religious Freedom Report for 2017' van het United States Department of State van 29 mei 2018, waarnaar de staatssecretaris ter zitting heeft verwezen, staat onder meer het volgende:
"[…] Although there is no official state religion, the constitution notes that the government "recognizes the special position of Buddhism as the faith professed by the great majority of the citizens of the Union". The constitution "also recognizes Christianity, Islam, Hinduism, and Animism as the religions existing in the Union at the day of the coming into operation of this Constitution." […]
The government relaxed its requirements to receive prior written authorization for public events, including religious ceremonies outside of houses of worship and festivals, although in practice religious organizations still operated under the former regulations. While the law, as amended in 2016, only requires written notification to the local government for public events, in practice many religious and civil society organizations stated they preferred to receive written authorization from ward, township, and other local authorities before holding events. There were reports that some religious and nonreligious events received written authorization with restrictive security regulations or other controls.
Several Christian theological seminaries and Bible schools continued to operate, along with several madrassahs. […]
Christian communities in Chin and Kachin States reported that while applications to local authorities for property registration, construction, and renovation were not formally denied, the applications encountered delays spanning several years or were lost altogether. […]
Christian and Muslim groups seeking to build small places of worship on side streets or other inconspicuous locations continued to be able to do so only with informal approval from local authorities, according to religious groups. […]"
3.11. De feiten die ten grondslag zijn gelegd aan de uitspraak van de PPT van september 2017 zijn, voor zover die uitspraak gaat over de Kachin, weergegeven in onderdeel III.1, getiteld 'Serious violations of human rights and allegations of war crimes and crimes against humanity against the Kachin people'. Daarin wordt onder verwijzing naar verschillende bronnen, waaronder mondelinge en schriftelijke getuigenverklaringen, melding gemaakt van onder meer gevallen van willekeurige detentie, dwangarbeid voor het Myanmarese leger, marteling, seksueel misbruik van vrouwen, buitengerechtelijke executies, inbeslagname en vernieling van eigendommen, het onthouden van humanitaire hulp aan ontheemden en discriminatie op etnische en religieuze gronden in de periode van 2011 tot 2016. De conclusie die de PPT hieraan in V.3.2 van zijn uitspraak verbindt, luidt als volgt:
"[…] On the strength of the evidence presented, the Tribunal reached consensus ruling that the State of Myanmar has the intent to commit genocide against the Kachin people […]."
3.12. Uit de overgelegde stukken komt naar voren dat in de staat Kachin mensenrechtenschendingen voorkomen waarvan voornamelijk leden van de gelijknamige bevolkingsgroep het slachtoffer zijn. De staatssecretaris heeft zich echter terecht op het standpunt gesteld dat uit de stukken ook volgt dat mensenrechtenschendingen met name worden gepleegd in de conflictgebieden en vooral lijken samen te hangen met gevechtshandelingen die met enige regelmaat plaatsvinden tussen het regeringsleger en de KIA. Zo blijkt uit de stukken dat de gewapende strijd tot veel ontheemden heeft geleid en dat vooral leden van strijdende partijen zich over en weer schuldig maken aan misdaden als marteling, verkrachting en willekeurige executies. Dat de Kachin door de overheid in Myanmar als groep worden vervolgd, dan wel worden blootgesteld aan ernstige schade is niet gebleken en vindt ook geen bevestiging in de in 3.6 weergegeven verklaring van [persoon] waarin staat dat veel Kachin vrij kunnen leven. Wel blijkt uit de stukken dat met name ontheemden worden beperkt in hun bewegingsvrijheid, te maken kunnen krijgen met discriminatie en in toenemende mate problemen ondervinden om in hun levensonderhoud te voorzien. De staatssecretaris heeft zich echter terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een zodanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden dat het voor de Kachin onmogelijk is om op sociaal en maatschappelijk gebied te functioneren. Verder ondersteunt het in 3.4 genoemde artikel uit The Guardian het standpunt van de staatssecretaris dat, in de gebieden waar de KIA het effectieve gezag uitoefent, de christelijke Kachin vrij zijn hun geloof te belijden. Wat betreft de situatie in het door de regering gecontroleerde gebied, waar het merendeel van de Kachin woont, is van belang dat de Myanmarese grondwet het christendom als godsdienst erkent. Wel worden christenen geconfronteerd met door de autoriteiten opgelegde beperkingen. Zo is voorafgaande toestemming nodig voor het houden van geloofsbijeenkomsten in het openbaar en worden nauwelijks vergunningen verstrekt voor de bouw of restauratie van kerken. Uit de stukken blijkt echter niet dat deze beperkingen van dien aard zijn dat het voor christenen in het algemeen en de Kachin in het bijzonder niet mogelijk is hun geloof te praktiseren.
3.13. De staatssecretaris heeft zich gelet op het vorenstaande terecht op het standpunt gesteld dat, hoewel de situatie voor de Kachin zorgelijk is, er geen aanleiding is hen aan te merken als groep die in Myanmar systematisch wordt blootgesteld aan vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel aan ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. De eerst in hoger beroep door partijen ingebrachte stukken bevestigen het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft in de uitspraak van de PPT van september 2017 terecht geen aanleiding gezien voor een ander oordeel. De feitelijke informatie die daarin is opgenomen over incidenten die in de periode van 2011 tot 2016 hebben plaatsgevonden, schetst geen wezenlijk ander beeld van de positie van de Kachin in Myanmar dan uit de overige stukken naar voren komt. Aan de kwalificatie van die feiten door de PPT is de Nederlandse rechter niet gebonden.
3.14. Uit het falen van de tweede grief volgt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de staatssecretaris niet ten onrechte de vrees van de vreemdeling voor de Myanmarese autoriteiten ongeloofwaardig heeft geacht. Nu ook overigens geringe indicaties ontbreken die er blijk van geven dat de vreemdeling om individuele redenen een gegronde vrees heeft voor vervolging of ernstige schade als hiervoor bedoeld, heeft de rechtbank de vraag of de staatssecretaris de Kachin moet aanwijzen als risicogroep dan wel als kwetsbare minderheidsgroep in de zin van paragraaf C2/3.2 onderscheidenlijk C2/3.3 van de Vc 2000, terecht onbesproken gelaten. Dat de staatssecretaris, zoals de vreemdeling betoogt, in het beleid over kwetsbare minderheidsgroepen ook meeweegt wat personen in de naaste omgeving aan mensenrechtenschendingen hebben ondervonden, leidt niet tot een ander oordeel. De enkele, niet geconcretiseerde stelling dat andere personen die tot de Kachin behoren te maken hebben met schendingen van mensenrechten, is in dit verband onvoldoende.
3.15. De grief faalt.
4. In de vierde grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte de staatssecretaris heeft gevolgd in zijn standpunt dat de omstandigheid dat de vreemdeling dienstplichtig is voor de KIA, omdat hij inmiddels de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, niet tot vergunningverlening kan leiden. Daarnaast voert de vreemdeling aan dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op het risico van gedwongen rekrutering bij terugkeer, zowel door het regeringsleger als door de KIA.
4.1. De staatssecretaris heeft zich in het besluit op het standpunt gesteld dat, voor zover hier van belang, niet is gebleken dat de vreemdeling niet kan weigeren zich aan te sluiten bij de KIA. Daarbij heeft hij gewezen op door de vreemdeling overgelegde informatie van Amnesty International waaruit blijkt dat de officiële lijn van de Kachin Independence Organization is dat geen gedwongen rekrutering plaatsvindt.
4.2. Ter zitting heeft de staatssecretaris onder verwijzing naar door de vreemdeling overgelegde informatie van UNHCR toegelicht dat het risico van gedwongen rekrutering door het regeringsleger laag is. Gedwongen inzet van de Kachin door het regeringsleger in de strijd tegen andere Kachin is volgens de staatssecretaris ook niet logisch wegens het risico op loyaliteitsconflicten. Wat betreft het vervullen van de dienstplicht voor de KIA blijkt volgens de staatssecretaris uit de hiervoor bedoelde informatie van Amnesty International dat van achttienjarigen wordt verwacht dat zij hun dienstplicht vervullen, voor zover zij beschikbaar zijn. Voor zover gedwongen rekrutering voorkomt, maken met name eenheden van de KIA in afgelegen gebieden zich hier soms schuldig aan en wordt daartegen opgetreden. Informatie dat gedwongen rekrutering door de KIA op grote schaal plaatsvindt, ontbreekt, aldus de staatssecretaris.
4.3. In het rapport van Amnesty International 'All the Civilians Suffer' van juni 2017, waarnaar de vreemdeling heeft verwezen, staat onder meer het volgende:
"[…] The KIO, for its part, wrote to Amnesty International that its policy, in both Kachin and northern Shan States, is that "every single [Kachin] person at the age of 18 … ha[s] to serve the KIO for [two] years when they are readily available." It also said children under 18 were not to be "employed in the KIO," and that it had begun collaboration with UNICEF "to investigate the issue of child soldier[s]." Finally, it said the "KIA does not force and intimidate the public for conscription," and that if "small units in remote areas" took such action, "the wrongdoers are prosecuted and the conscripts are released." As with the TNLA, the official conscription policy confirms concerns that civilians raised and shows why some families send away children who approach the age of 18. But it does not explain all of the conscription that communities described.
A representative of an international organization who has worked on the conflicts in northern Myanmar since 2011 said that, with many of the ethnic armed groups, there is a "disconnect between higher-level commanders, who understand the value of committing to no forced or child recruitment, and what happens on the ground, where it's often, 'If there's a warm body, just grab it.'" Others disputed this, and thought it was a convenient excuse of commanders who can exercise control when they want or need to. […]"
4.4. In de door de vreemdeling overgelegde verklaring van [persoon] van Burma Human Rights Network van 1 december 2017, staat onder meer het volgende:
"[…] In the Kachin region there are several militias operating, including the Kachin Independence Army (KIA). […] These militias are well known for forced conscription […]."
4.5. In de door de vreemdeling overgelegde verklaring van G.H. Stanton van Genocide Watch van 2 december 2017, staat onder meer het volgende:
"[…] Both the Kachin Independence Army and the Myanmar national Tatmadaw army conscript young men […] to fight in the civil war. […]"
4.6. In de door de vreemdeling overgelegde brieven van UNHCR van 4 december 2017 en 6 juni 2018, staat onder meer het volgende:
"[…] Regarding forced recruitment in Kachin State, both the Myanmar Army and the KIA have a history of forcibly recruiting civilians into their ranks or using civilians - both male and female - for forced labour such as portering, guiding or supporting them otherwise (shelter, food, etc.). In recent years the Myanmar army has made some considerable efforts to centralize their recruitment system in order to address issues around the recruitment and use of child soldiers. Therefore the risk for forced recruitment into the ranks of the Myanmar army can be considered low. The risk to be forced to porter, guide or do other activities for the Myanmar Army in Kachin State exists mostly in the frontline areas. […] It is more likely for persons with Shan and Bamar ethnicity to be forcibly recruited into the Myanmar Army and People's Militias […].
The KIA reportedly implements a policy where depending on the family size and structure, one member per household has to serve in "national service" for a given amount of time (reportedly 2 years of service above 18 years old). It is reported that the KIA also forcibly implements this policy in NGCA and GCA areas. The cases documented include forced recruitment from villages, IDP camps or from the road, while people are travelling to other areas (school, farmland, etc.). In both areas, pressure can be exerted on individuals by the KIA and an affected person might have to relocate to another city in Myanmar like Yangon or Mandalay in order to escape this pressure. It is more likely for persons with the Kachin ethnicity to be recruited into the KIA. Forced recruitment by the KIA is more likely to take place when the armed conflict intensifies. In addition, forced labour and forced portering by KIA has been documented in 2016 and 2017."
4.7. Uit de hiervoor weergegeven informatie volgt niet zonder meer dat iedere Kachin zodra hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt zijn dienstplicht voor de KIA moet vervullen. Uit de informatie van UNHCR blijkt immers dat per huishouden één volwassene de dienstplicht in de KIA moet vervullen. In dit verband is van belang dat de vreemdeling heeft verklaard dat zijn broer vanaf 2011 in de KIA dient. Het rapport van Amnesty International spreekt van een dienstplicht voor de KIA voor iedereen van achttien jaar en ouder die 'readily available' is. Hoewel de overgelegde stukken melding maken van gevallen van gedwongen rekrutering door de KIA, blijkt er niet uit dat dit op zodanig grote schaal gebeurt dat aannemelijk is dat ook de vreemdeling daarvan het slachtoffer zal worden. Verder blijkt uit de hiervoor weergegeven informatie dat het risico voor de Kachin op gedwongen rekrutering door het regeringsleger laag is. De staatssecretaris heeft er in dit verband voorts niet ten onrechte op gewezen dat de gedwongen inzet van de Kachin in het regeringsleger kan leiden tot loyaliteitsconflicten.
4.8. Gelet op het voorgaande heeft de vreemdeling niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer zonder meer zijn dienstplicht voor de KIA zal moeten vervullen. De grief faalt in zoverre. De klacht dat de rechtbank het rekruteringsrisico ten onrechte niet in haar oordeel heeft betrokken, is terecht voorgedragen, maar kan, gelet op het voorgaande, niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
5. In de vijfde grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn beroepsgrond dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst ernstig zal worden beperkt in zijn vrijheid van godsdienstuitoefening, omdat het buiten de ontheemdenkampen in Myanmar vrijwel onmogelijk is het christendom te praktisteren. De klacht is, gelet op wat de vreemdeling hierover in de gronden van beroep heeft aangevoerd, terecht voorgedragen, maar kan in het licht van wat hiervoor in 3.12 is overwogen niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
6. De zesde grief heeft geen zelfstandige betekenis.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, zij het, gelet op wat in 4.8 en 5 is overwogen, met verbetering van gronden waarop zij rust.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Verheij w.g. Prins
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2018
363-853.