201705587/1/V1.
Datum uitspraak: 8 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 26 juni 2017 in zaak nr. 17/5286 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2017 heeft de staatssecretaris een inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 26 juni 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.S. Visser, advocaat te Stadskanaal, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank er ten onrechte niet voor heeft gezorgd dat hij op de zitting van 29 mei 2017 aanwezig was, terwijl hij wel aanwezig had willen zijn. Daartoe voert hij aan dat hij reeds in het beroepsformulier van 8 maart 2017 heeft aangevinkt dat hij wegens een vrijheidsontnemende maatregel verblijft in de penitentiaire inrichting Ter Apel. Bovendien is de rechtbank ongemotiveerd voorbijgegaan aan het verzoek om verdaging om zijn aanwezigheid bij de zitting alsnog te realiseren, aldus de vreemdeling.
1.1 Uit hetgeen de Afdeling in haar uitspraak van 7 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2436 en uitspraak van 22 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1785) heeft overwogen volgt dat voor de beantwoording van de vraag of de rechtbank het in artikel 8:56 van de Awb neergelegde recht heeft geschonden van belang is dat de desbetreffende vreemdeling tijdig aan de rechtbank verzoekt om de zitting te mogen bijwonen en of sprake is van een aan die vreemdeling toe te rekenen omstandigheid voor zijn afwezigheid ter zitting. 1.2 Artikel 2.14, vijfde lid van het Procesreglement Bestuursrecht 2017 luidt: "Indien een partij aan wie rechtens de vrijheid is ontnomen de bestuursrechter verzoekt de zitting te mogen bijwonen, kan de bestuursrechter het transport gelasten. Dit verzoek dient uiterlijk twee weken voor de zitting, of zo snel als redelijkerwijs mogelijk bij de bestuursrechter te worden ingediend."
1.3 Aangenomen moet worden dat de vreemdeling de rechtbank niet heeft verzocht de zitting van 29 mei 2017, waarvoor hij bij brief van 2 mei 2017 is uitgenodigd, te mogen bijwonen. Het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank biedt daarvoor geen aanknopingspunt. De vermelding op het beroepsformulier dat de vreemdeling in de penitentiaire inrichting Ter Apel verblijft, is niet als een zodanig verzoek te beschouwen.
De grief faalt.
2. Hetgeen in het hogerberoepschrift voor het overige is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Verheij w.g. Groeneweg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2018
32.