201708610/1/V3.
Datum uitspraak: 15 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 23 oktober 2017 in zaak nr. NL17.10363 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 7 oktober 2017 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 23 oktober 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L. Sinoo, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In zijn enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar China thans niet meer ontbreekt. Hij betoogt hiertoe dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1305, waarin is vastgesteld dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is komen te ontbreken, aangezien de Chinese autoriteiten al jaren niet meewerken aan de afgifte van laissez passers. Dat een identificatiemissie van de Chinese autoriteiten naar Nederland zou komen met als doel het verkrijgen van laissez passers voor ongedocumenteerde vreemdelingen is, anders dan de rechtbank heeft overwogen, onvoldoende voor de conclusie dat zicht op uitzetting niet ontbreekt, nu dit een toekomstige onzekere gebeurtenis betreft, aldus de vreemdeling. 2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1603), is voor het zicht op uitzetting mede bepalend of de autoriteiten van het land van herkomst van de vreemdeling voldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten. De staatssecretaris heeft in zijn schriftelijke inlichtingen zijn standpunt dat de Chinese autoriteiten inmiddels voldoende medewerking verlenen nader toegelicht. Hij heeft daarbij een overzicht gegeven van de momenten waarop hij, dan wel medewerkers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Dienst Terugkeer en Vertrek, vanaf juni 2015 contact hebben gehad met de Chinese autoriteiten, waarbij gesproken is over het hervatten van de samenwerking op het gebied van gedwongen terugkeer. Dit heeft erin geresulteerd dat de Chinese autoriteiten in juli 2017 een uitnodiging hebben geaccepteerd om in oktober 2017 de identificatiemissie te sturen waaraan hij in zijn besluit van 7 oktober 2017 heeft gerefereerd.
3. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar China, anders dan ten tijde van voormelde uitspraak van 13 april 2015, thans niet meer ontbreekt. De Afdeling ziet dit bevestigd in hetgeen de staatssecretaris in zijn schriftelijke inlichtingen heeft vermeld, te weten dat de bij zijn besluit van 7 oktober 2017 aangekondigde identificatiemissie van de Chinese autoriteiten daadwerkelijk heeft plaatsgevonden van 23 oktober 2017 tot en met 3 november 2017. Tijdens de bedoelde missie zijn 76 vreemdelingen, waarvan 63 ongedocumenteerd, in persoon gepresenteerd. Van 28 van de gepresenteerde vreemdelingen is de vermoedelijke Chinese nationaliteit vastgesteld. De staatssecretaris heeft verder vermeld nu in gesprek te zullen treden over het vervolgtraject dat tot afgifte van laissez passers moet leiden.
De grief faalt.
4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2018
47-846.