Uitspraak
Datum uitspraak: 17 april 2019
AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Raad van State
In deze zaak heeft de Raad van State op 17 april 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor extra uren rechtsbijstand. De aanvraag was ingediend op 12 januari 2017, waarbij [appellant] 47 extra uren rechtsbijstand vroeg voor de verdediging van [persoon]. De Raad voor Rechtsbijstand had deze aanvraag op 24 januari 2017 afgewezen, omdat er geen bijzondere rechtsvraag of juridisch relevant feitencomplex was dat de zaak feitelijk complex maakte. De rechtbank Den Haag bevestigde deze afwijzing in haar uitspraak van 5 februari 2018, waarop [appellant] in hoger beroep ging.
De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de Raad voor Rechtsbijstand zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat er geen omvangrijk juridisch relevant feitencomplex bestond. [appellant] voerde aan dat de omvang van het dossier en de ontkenning van de verdachte aanleiding hadden moeten zijn om meer uren toe te kennen. De Raad van State stelde echter vast dat [appellant] onvoldoende informatie had verstrekt om de feitelijke complexiteit van de zaak aan te tonen. De Raad voor Rechtsbijstand had geen inzicht gekregen in de aard van de zaak en de omvang van de verdenking tegen de cliënt van [appellant].
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat [appellant] niet had aangetoond dat de zaak niet binnen de forfaitaire tijd kon worden behandeld. De Raad voor Rechtsbijstand had terecht geoordeeld dat het verzoek om extra uren rechtsbijstand moest worden afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende onderbouwing door de advocaat bij aanvragen voor extra uren rechtsbijstand, vooral in complexe zaken.