ECLI:NL:RVS:2019:1459
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 6 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De aanvraag was oorspronkelijk afgewezen op 11 januari 2016. De vreemdeling en haar referent maakten bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 28 mei 2018 door de staatssecretaris opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 12 februari 2019 het beroep van de vreemdeling en referent gegrond verklaard, het besluit van 28 mei 2018 vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen vier weken de gevraagde mvv te verlenen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. De vreemdeling en referent, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. J.J. Bronsveld, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld. De Raad van State heeft het hoger beroep van de staatssecretaris als kennelijk ongegrond beoordeeld, evenals het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling en referent. De rechtbank uitspraak werd bevestigd, en de staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling en referent, alsook tot betaling van griffierecht.
De uitspraak benadrukt dat het hoger beroep van de staatssecretaris geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, waardoor de eerdere uitspraak van de rechtbank in stand bleef.