ECLI:NL:RVS:2019:1480

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
8 mei 2019
Zaaknummer
201807937/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Belastingdienst/Toeslagen inzake huurtoeslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had op 6 september 2018 geoordeeld dat het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen om het voorschot huurtoeslag van de wederpartij op nihil te stellen, onterecht was. De wederpartij had in 2017 huurtoeslag aangevraagd voor een woning, maar de Belastingdienst/Toeslagen stelde dat deze woning geen zelfstandige woning was, waardoor er geen recht op huurtoeslag zou zijn. De rechtbank verklaarde het beroep van de wederpartij gegrond en herstelde het voorschot huurtoeslag op € 155,00.

De Belastingdienst/Toeslagen ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 2 mei 2019 behandeld. De Belastingdienst/Toeslagen betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat zij het voorschot huurtoeslag tot vijf jaar na het toeslagjaar mocht herzien, ook naar aanleiding van een bezwaar. De Afdeling oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen inderdaad het voorschot kon herzien, en dat de rechtbank dit niet had onderkend.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank Gelderland en verklaarde het beroep van de wederpartij tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, en werd openbaar uitgesproken op 8 mei 2019.

Uitspraak

201807937/1/A2.
Datum uitspraak: 8 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 september 2018 in zaak nr. 18/1945 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag van [wederpartij] over 2017 op € 155,00 gesteld.
Bij besluit van 13 maart 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 13 april 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag van [wederpartij] over 2017 herzien en op nihil gesteld.
Bij uitspraak van 6 september 2018 heeft de rechtbank het besluit van 13 april 2018 aangemerkt als onderdeel van het besluit van 13 maart 2018, het door [wederpartij] tegen laatstgenoemd besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 maart 2018 vernietigd en zelf in de zaak voorziend het voorschot huurtoeslag van [wederpartij] over 2017 op € 155,00 gesteld en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het door haar vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2019, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, en [wederpartij] zijn verschenen.
Overwegingen
1.    [wederpartij] heeft de Belastingdienst/Toeslagen op 19 mei 2017 verzocht hem tegemoet te komen in de kosten die hij maakt voor het huren van de bovenetage van het pand aan [locatie] te Almelo. Bij besluit van 22 oktober 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [wederpartij] een voorschot huurtoeslag toegekend met ingang van 1 oktober 2017. Het besluit van 9 februari 2018 ziet op de aanspraak op huurtoeslag van 1 oktober 2017 tot en met 31 december 2017.
2.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 13 maart 2018 ten grondslag gelegd dat de woning waarvoor [wederpartij] huurtoeslag heeft aangevraagd geen zelfstandige woning is en [wederpartij] daarom in het geheel geen aanspraak op huurtoeslag heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op dit standpunt heeft gesteld. Aangezien [wederpartij] geen hoger beroep heeft ingesteld is dit niet meer in geschil.
3.    Volgens de rechtbank mocht de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag niet herzien en op nihil stellen in zijn besluit van 13 april 2018. Naar het oordeel van de rechtbank is deze handelswijze in strijd met het verbod van reformatio in peius. Dit verbod houdt in dat degene die opkomt tegen een voor hem ongunstige beslissing hierdoor niet in een nog nadeliger positie mag komen te verkeren. In hoger beroep komt de Belastingdienst/Toeslagen op tegen dit oordeel van de rechtbank. Volgens de dienst heeft de rechtbank niet onderkend dat uit artikel 16, vijfde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) volgt dat hij een voorschot tot vijf jaar na de laatste dag van het berekeningsjaar mag herzien. De Afdeling heeft eerder geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen ook naar aanleiding van een bezwaar een voorschot in het nadeel van de bezwaarmaker mag herzien. De dienst wijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:441. Dat aan het voor de bezwaarmaker ongunstigere besluit op bezwaar ook een andere motivering ten grondslag mag liggen dan aan het primaire besluit blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1133, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
4.    Artikel 16, vijfde lid, van de Awir luidt als volgt:
"De Belastingdienst/Toeslagen kan het voorschot herzien, met dien verstande dat het voorschot daarbij niet kan worden verlaagd indien op het tijdstip van de herziening ten minste vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar."
5.    De Belastingdienst/Toeslagen betoogt terecht dat uit deze bepaling volgt dat hij het voorschot tot vijf jaar na het toeslagjaar - in dit geval 2017 - mag herzien in het nadeel van de aanvrager van de toeslag - in dit geval [wederpartij] -, ook naar aanleiding van een door de aanvrager gemaakt bezwaar. De Afdeling is eerder tot dit oordeel gekomen in onder andere de door de Belastingdienst/Toeslagen aangehaalde uitspraak van 24 juli 2013. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 13 maart 2018 van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog ongegrond verklaren.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 september 2018 in zaak nr. 18/1945;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2019
735.