ECLI:NL:RVS:2019:218

Raad van State

Datum uitspraak
28 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
201809822/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 6 december 2018. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 30 oktober 2018, waarin de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen, vernietigd. De rechtbank bepaalde dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag moest nemen met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.

De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag behandeld of het wetsdecreet van de Italiaanse autoriteiten van 24 september 2018 ertoe leidt dat de staatssecretaris ten onrechte van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uitgaat. De Afdeling heeft deze vraag bevestigend beantwoord en geconcludeerd dat de grief van de staatssecretaris slaagt.

Het hoger beroep is kennelijk gegrond verklaard, wat betekent dat de uitspraak van de rechtbank vernietigd wordt. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 30 oktober 2018 ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 januari 2019.

Uitspraak

201809822/1/V3.
Datum uitspraak: 28 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 6 december 2018 in zaak nr. NL18.20250 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 6 december 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in de enige grief opgeworpen rechtsvraag of het wetsdecreet van de Italiaanse autoriteiten van 24 september 2018 ertoe leidt dat de staatssecretaris voor Italië ten onrechte van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uitgaat, heeft de Afdeling bij de uitspraak van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4131, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, waar de Afdeling bij blijft, volgt dat de grief slaagt.
2.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Over het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 30 oktober 2018 overweegt de Afdeling dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen overgebleven beroepsgrond is beslist, aan die beroepsgrond niet wordt toegekomen. Over die grond heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die grond, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop deze betrekking heeft, en wat in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.
3.    Het beroep is ongegrond.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 6 december 2018 in zaak nr. NL18.20250;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2019
373-848.