ECLI:NL:RVS:2019:2223
Raad van State
- Hoger beroep
- J.Th. Drop
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 21 december 2018 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 31 oktober 2018 niet in behandeling genomen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvragen die in het hoger beroep zijn opgeworpen, beoordeeld. De eerste grief betreft de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling heeft eerder in een andere uitspraak (ECLI:NL:RVS:2019:1400) geoordeeld dat de klacht over de digitale ondertekening terecht is, maar dat dit niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat de rechter en griffier hebben verklaard dat de uitspraak correct is ondertekend.
De tweede grief betreft de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank, die ook eerder is behandeld in een andere uitspraak (ECLI:NL:RVS:2019:1390). Ook deze klacht is terecht, maar leidt niet tot vernietiging van de uitspraak. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 512,00 bedragen, toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.