ECLI:NL:RVS:2019:2668

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
1 augustus 2019
Zaaknummer
201900631/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 14 januari 2019 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 18 december 2018 besloten om de aanvraag van de vreemdeling af te wijzen, hem opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Szirmai, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvragen die in het hoger beroep zijn opgeworpen, beoordeeld. De eerste grief betreft de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank, die eerder door de Afdeling is behandeld in een andere uitspraak. De Afdeling concludeert dat de klacht over de digitale ondertekening terecht is, maar leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat de rechter en griffier hebben verklaard dat de uitspraak correct is ondertekend. De tweede grief betreft de openbaarmaking van de uitspraak, die eveneens eerder door de Afdeling is behandeld. Ook deze klacht is terecht, maar leidt niet tot vernietiging van de uitspraak. De overige grieven van de vreemdeling zijn niet van belang voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling en leiden ook niet tot vernietiging. Uiteindelijk oordeelt de Afdeling dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 worden vastgesteld.

Uitspraak

201900631/1/V2.
Datum uitspraak: 1 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 14 januari 2019 in zaak nr. NL18.24465 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen, hem opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 14 januari 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Szirmai, advocaat te Heerenveen, hoger beroep ingesteld.
Op verzoek van de Afdeling heeft de rechtbank een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in grief 1 opgeworpen rechtsvraag over de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank heeft de Afdeling bij uitspraak van 30 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1400, beantwoord. Die overwegingen zijn hier ook van toepassing. Hieruit vloeit voort dat de klacht terecht is voorgedragen. De rechter en griffier hebben namelijk verklaard dat zij de uitspraak niet op de eigen mobiele werkplek hebben ondertekend. De grief leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat de rechter en griffier hebben verklaard dat zij de uitspraak hebben ondertekend en dat de tekst van de uitspraak ten tijde van de ondertekening identiek is aan de tekst van de uitspraak die is opgenomen in het digitaal dossier.
2.    De in grief 1 ook opgeworpen rechtsvraag over de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank, heeft de Afdeling bij uitspraak van 30 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1390, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat ook deze klacht terecht is voorgedragen, maar dat dit deel van de grief evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidt.
3.    Wat de vreemdeling in de overige grieven heeft aangevoerd, leidt evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).
4.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Zwinkels
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2019
309-844.