ECLI:NL:RVS:2019:2668
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 14 januari 2019 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 18 december 2018 besloten om de aanvraag van de vreemdeling af te wijzen, hem opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Szirmai, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvragen die in het hoger beroep zijn opgeworpen, beoordeeld. De eerste grief betreft de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank, die eerder door de Afdeling is behandeld in een andere uitspraak. De Afdeling concludeert dat de klacht over de digitale ondertekening terecht is, maar leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat de rechter en griffier hebben verklaard dat de uitspraak correct is ondertekend. De tweede grief betreft de openbaarmaking van de uitspraak, die eveneens eerder door de Afdeling is behandeld. Ook deze klacht is terecht, maar leidt niet tot vernietiging van de uitspraak. De overige grieven van de vreemdeling zijn niet van belang voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling en leiden ook niet tot vernietiging. Uiteindelijk oordeelt de Afdeling dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 worden vastgesteld.