ECLI:NL:RVS:2019:4121

Raad van State

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
201904370/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake rechtmatig verblijf van een vreemdeling

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 9 december 2019 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het beroep van een vreemdeling, die zich had gewend tot de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Berends, had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van 15 mei 2019, waarin werd vastgesteld dat zij rechtmatig verblijf had sinds 1 oktober 2017. Dit besluit volgde op een eerdere uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2019, waarin de rechtbank Den Haag was teruggefloten en het besluit van de staatssecretaris van 23 juni 2015 was vernietigd. De staatssecretaris had in dat besluit het bezwaar van de vreemdeling tegen de beëindiging van haar rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan ongegrond verklaard.

De Afdeling overwoog dat de vreemdeling inmiddels rechtmatig verblijf had en dat de verwijderingsmaatregel niet meer aan de orde was. Hierdoor was er geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, aangezien de vreemdeling had bereikt wat zij met haar beroep nastreefde. De Afdeling concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, wat betekent dat de vreemdeling geen kans meer had om haar zaak inhoudelijk te laten beoordelen. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden, aangezien het beroep niet-ontvankelijk was verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van het rechtmatig verblijf en de gevolgen daarvan voor de mogelijkheid om beroep in te stellen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in deze uitspraak duidelijk gemaakt dat als er geen belang meer is bij de beoordeling van een beroep, dit kan leiden tot niet-ontvankelijkheid.

Uitspraak

201904370/1/V3.
Datum uitspraak: 9 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3626, heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 21 september 2017 vernietigd, het besluit van de staatssecretaris van 23 juni 2015 vernietigd en bepaald dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.
Bij besluit van 15 mei 2019 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft sinds 1 oktober 2017, het door de vreemdeling tegen de besluiten van 25 augustus 2014 gemaakte bezwaar in zoverre gegrond verklaard, en dit bezwaar voor het overige opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Berends, advocaat te Amsterdam, beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    In het besluit van 23 juni 2015 heeft de staatssecretaris het bezwaar van de vreemdeling tegen de beëindiging van haar rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan en tegen de afwijzing van haar aanvraag om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Vw 2000, waaruit een duurzaam verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan blijkt, ongegrond verklaard. In de uitspraak van 16 januari 2019 heeft de Afdeling, onder verwijzing naar haar uitspraak van 7 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3584, overwogen dat dit besluit een verwijderingsmaatregel als bedoeld in de Verblijfsrichtlijn is en dat de staatssecretaris daarom een belangenafweging had moeten maken om te bepalen of de vreemdeling een onredelijke belasting vormt voor het socialebijstandsstelsel.
2.    Aan het besluit van 15 mei 2019 heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat de vreemdeling sinds 1 oktober 2017 rechtmatig verblijf heeft als werknemer ingevolge artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000. Daarom is volgens de staatssecretaris geen sprake meer van een verwijderingsmaatregel. De staatssecretaris stelt in het besluit daarom niet meer toe te komen aan een belangenafweging over de verwijdering.
3.    Omdat onbestreden is dat de vreemdeling sinds 1 oktober 2017 rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft, heeft zij bereikt wat zij met haar beroep nastreeft. Voor zover de vreemdeling betoogt dat zij belang heeft bij de belangenafweging over de verwijdering omdat deze gevolgen heeft voor het verkrijgen van een duurzaam verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan, kan zij daarin niet worden gevolgd. Het geschil gaat na de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2019 alleen nog over de belangenafweging over de verwijdering. Omdat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft en de verwijdering dus niet meer aan de orde is, heeft de vreemdeling geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
4.    Het beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
w.g. Sevenster    w.g. Van Leeuwen
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2019
373-846.