ECLI:NL:RVS:2019:4121
Raad van State
- Eerste aanleg - meervoudig
- H.G. Sevenster
- D.A. Verburg
- H.J.M. Baldinger
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake rechtmatig verblijf van een vreemdeling
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 9 december 2019 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het beroep van een vreemdeling, die zich had gewend tot de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Berends, had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van 15 mei 2019, waarin werd vastgesteld dat zij rechtmatig verblijf had sinds 1 oktober 2017. Dit besluit volgde op een eerdere uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2019, waarin de rechtbank Den Haag was teruggefloten en het besluit van de staatssecretaris van 23 juni 2015 was vernietigd. De staatssecretaris had in dat besluit het bezwaar van de vreemdeling tegen de beëindiging van haar rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan ongegrond verklaard.
De Afdeling overwoog dat de vreemdeling inmiddels rechtmatig verblijf had en dat de verwijderingsmaatregel niet meer aan de orde was. Hierdoor was er geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, aangezien de vreemdeling had bereikt wat zij met haar beroep nastreefde. De Afdeling concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, wat betekent dat de vreemdeling geen kans meer had om haar zaak inhoudelijk te laten beoordelen. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden, aangezien het beroep niet-ontvankelijk was verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van het rechtmatig verblijf en de gevolgen daarvan voor de mogelijkheid om beroep in te stellen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in deze uitspraak duidelijk gemaakt dat als er geen belang meer is bij de beoordeling van een beroep, dit kan leiden tot niet-ontvankelijkheid.