201908777/1/V1.
Datum uitspraak: 9 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling], wonend te [woonplaats],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 september 2019 in zaak nr. 18/3813 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 7 mei 2018 heeft de staatssecretaris een terugkeerbesluit en een inreisverbod tegen [de vreemdeling] uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 16 september 2019 heeft de rechtbank het daartegen door [de vreemdeling] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [de vreemdeling] hoger beroep ingesteld, geregistreerd onder zaaknummer 201907527/1/V1. Ook heeft [de vreemdeling] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 7 mei 2018 heeft de staatssecretaris het Nederlanderschap van [de vreemdeling] ingetrokken. Bij besluit van 5 november 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door [de vreemdeling] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 16 september 2019 in zaak nr. 18/8211 heeft de rechtbank het daartegen door [de vreemdeling] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft [de vreemdeling] hoger beroep ingesteld, geregistreerd onder zaaknummer 201907849/1/V6. [de vreemdeling] heeft de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen, geregistreerd onder zaaknummer 201907849/2/V6. Dit verzoek zal worden behandeld op een zitting op 10 december 2019.
Bij brief van 5 december 2019 heeft de staatssecretaris [de vreemdeling] meegedeeld geen aanleiding te zien een tegen hem uitgevaardigd terugkeerbesluit en inreisverbod te schorsen tot na de behandeling van zijn verzoek een voorlopige voorziening te treffen in zaak nr. 201907849/2/V6. Hiertegen heeft [de vreemdeling] bezwaar gemaakt.
2. [de vreemdeling] die thans in [woonplaats] woont, heeft de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de staatssecretaris hem in staat stelt om de hiervoor bedoelde zitting van 10 december 2019 bij te wonen. De voorzieningenrechter merkt dit verzoek, samen met het tegen de brief van 5 december 2019 gemaakte bezwaar, aan als verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
3. Uit artikel 8:83, eerste lid, van de Awb moet worden afgeleid dat partijen, als zij dat willen, hun standpunten tijdens een rechtszitting, waarvoor zij zijn uitgenodigd, mondeling ten overstaan van de bestuursrechter moeten kunnen kenbaar maken en moeten kunnen toelichten (zie de uitspraak van de Afdeling van 22 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1785). Dit geldt ook als de vreemdeling wordt bijgestaan door een advocaat. 3.1. Dat recht is niet absoluut, maar vergt een belangenafweging. De aanwezigheid van [de vreemdeling] vormt volgens de staatssecretaris een gevaar voor de nationale veiligheid. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van de staatssecretaris om het aan [de vreemdeling] opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod niet te schorsen in verband met de zitting op 10 december 2019 zwaarder dan het belang van [de vreemdeling] bij die schorsing. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het beroep van [de vreemdeling] op de uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3075, slaagt niet. Niet alleen stond in die procedure de nationale veiligheid niet aan het verblijf van de vreemdeling in Nederland in de weg, maar ook was die vreemdeling door de staatssecretaris uitgezet daags nadat de rechtbank mondelinge uitspraak had gedaan. 4. Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Van Eck w.g. Van Loon
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2019
284.