ECLI:NL:RVS:2019:703

Raad van State

Datum uitspraak
6 maart 2019
Publicatiedatum
6 maart 2019
Zaaknummer
201805305/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Nederlanderschap op basis van openbare orde door staatssecretaris

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het hoger beroep van een appellant die verzocht om het Nederlanderschap. Het verzoek werd afgewezen door de staatssecretaris op 21 februari 2017, omdat er ernstige vermoedens bestonden dat de appellant een gevaar voor de openbare orde vormde. Dit vermoeden was gebaseerd op een eerdere veroordeling door de kinderrechter voor mishandeling, waarvoor de appellant een werkstraf van 20 uren had gekregen. De appellant had zijn verzoek om naturalisatie ingediend binnen de rehabilitatietermijn, maar de staatssecretaris oordeelde dat de omstandigheden niet zodanig bijzonder waren dat hiervan afgeweken kon worden. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Afdeling bevestigde deze uitspraak. De appellant voerde aan dat hij minderjarig was ten tijde van de mishandeling, dat het recidiverisico laag was, en dat hij inmiddels een opleiding volgde en werk had. De Afdeling oordeelde echter dat deze omstandigheden niet als bijzonder konden worden aangemerkt, aangezien ze al door de kinderrechter waren overwogen. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201805305/1/V6.
Datum uitspraak: 6 maart 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 mei 2018 in zaak nr. 17/4975 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2017 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 6 juli 2017 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2019, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.J. Balfoort, is verschenen.
Overwegingen
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.    De staatssecretaris heeft het Nederlanderschap geweigerd op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN), omdat ernstige vermoedens bestaan dat [appellant] een gevaar vormt voor de openbare orde. Hiertoe heeft de staatssecretaris redengevend geacht dat de kinderrechter bij vonnis van 27 mei 2016 [appellant] vanwege een mishandeling onherroepelijk heeft veroordeeld tot een werkstraf van 20 uren. Op 21 juli 2016 heeft [appellant] de werkstraf voltooid. Het verzoek om het Nederlanderschap heeft [appellant] ingediend binnen de zogenoemde rehabilitatietermijn zoals bedoeld in paragraaf 5 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN, vervat in de Handleiding RWN.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft bepaald dat er geen sprake is van zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan de staatssecretaris zou moeten afwijken van het beleid. [appellant] voert aan dat er wel bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan hij niet als een gevaar voor de openbare orde kan worden beschouwd. Deze bijzondere omstandigheden zijn volgens [appellant] gelegen in het feit dat hij minderjarig was toen hij de mishandeling pleegde, dat de Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven dat het recidiverisico als laag dient te worden ingeschat, dat hij inmiddels werkt, dat hij een opleiding volgt en dat hij zich niet opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
3.1.    Onder verwijzing naar de uitspraak van 25 juni 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD5392, overweegt de Afdeling dat de staatssecretaris er bij de toepassing van het beleid ter invulling van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN rekening mee moet houden dat zich omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan slechts tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen indien hij van dat beleid afwijkt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn, dat zij tot afwijking van dit beleid nopen. De minderjarigheid en het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, zijn door de kinderrechter bij de veroordeling betrokken. Hierdoor kunnen deze omstandigheden in de naturalisatieprocedure niet als bijzonder worden aangemerkt. Dat [appellant] inmiddels werkt, een opleiding volgt en zich niet opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit laten onverlet dat ernstige vermoedens bestonden dat hij een gevaar voor de openbare orde vormde als gevolg van het plegen van een misdrijf.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Groenendijk
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2019
164-876.
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 9
Het verzoek van een vreemdeling die voldoet aan de artikelen 7 en 8 wordt niettemin afgewezen, indien:
a. op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk; […].
Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap, ten tijde van belang
9-1-a. Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a
Paragraaf 5
De vreemdeling mag in de periode van vier jaren (de zogenaamde rehabilitatietermijn van vier jaar) direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of optieverklaring of de beslissing daarop niet onderworpen zijn geweest aan sanctionering van een misdrijf of aan de gevolgen daarvan. Daarbij geldt het volgende:
[…]
b. iedere taakstraf (werk- of leerstraf) leidt, ongeacht de duur daarvan en ongeacht of die straf is opgelegd in plaats van een gevangenisstraf of een andere straf dan wel in het kader van een transactievoorstel of een strafbeschikking, tot weigering van naturalisatie of optie;
[…].
Paragraaf 6
Het is in zeer bijzondere gevallen […] mogelijk dat een naturalisatie of optie die op grond van bovenstaande regels zou moeten worden geweigerd, toch moet worden ingewilligd of worden bevestigd. […] Een en ander neemt niet weg dat het voor de eenduidigheid, de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid van het grootste belang is dat niet snel van bovenstaande regels wordt afgeweken. Er moet zeer grote terughoudendheid worden betracht. […] Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), kan echter wel worden afgeleid welke omstandigheden in het algemeen niet als bijzondere omstandigheden worden aangemerkt. Niet bijzonder is bijvoorbeeld dat de vreemdeling:
[…]
- lering heeft getrokken uit het gebeurde;
- thans ieder strafbaar gedrag poogt te vermijden;
[…]
- minderjarig was toen hij het strafbare feit pleegde;
[…]
Evenmin kunnen als bijzonder worden aangemerkt omstandigheden die hebben geleid of bijgedragen tot het misdrijf, aangezien die omstandigheden, voorzover zij als verzachtende omstandigheden hebben te gelden, door de strafrechter bij diens oordeel zijn betrokken. […] Die bijzondere omstandigheden kunnen hoogstens leiden tot de conclusie dat de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde. Als wel sprake is van ernstige vermoedens dat de vreemdeling een gevaar voor de openbare orde vormt, moet naturalisatie of optie worden geweigerd. Daarvan kan bij naturalisatie niet met toepassing van artikel 10 RWN worden afgeweken.