ECLI:NL:RBOVE:2021:4431

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
ak_21_441
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie wegens proeftijd verbonden aan voorwaardelijk sepot

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een verzoek om naturalisatie van eiser, die momenteel in een proeftijd zit die verbonden is aan een voorwaardelijk sepot door de Officier van Justitie. Eiser had op 10 december 2019 een verzoek om naturalisatie ingediend, maar dit werd op 19 november 2020 afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er ernstige vermoedens bestonden dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormde. Dit was gebaseerd op informatie van de politie over een openstaande strafzaak tegen eiser, die op 30 oktober 2020 voorwaardelijk was geseponeerd met een proeftijd van twee jaar.

Eiser heeft tegen de afwijzing bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Hij heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij hij aanvoerde dat de proeftijd geen reden zou moeten zijn voor afwijzing van zijn naturalisatieverzoek. Tijdens de zitting heeft eiser zijn standpunt verder toegelicht, waarbij hij verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de omstandigheden die hebben geleid tot de mishandeling waarvoor hij verdacht werd.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat verweerder op goede gronden het verzoek om naturalisatie heeft afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de proeftijd, verbonden aan het voorwaardelijk sepot, een legitieme reden was om het verzoek af te wijzen, en dat er geen zeer bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van de regels in de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap af te wijken. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de afwijzing van het naturalisatieverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/441

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Tadema),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 19 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om naturalisatie afgewezen.
In het besluit van 10 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Hanssen.

Overwegingen

Feiten
1. In het verzoek van 10 december 2019 heeft eiser verweerder verzocht om naturalisatie.
In de brief van 14 oktober 2020 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat uit informatie van de politie (Mini Persoon Screening) is gebleken dat tegen hem een strafzaak openstaat, bekend onder parketnummer [nummer] , wegens verdenking van het handelen in strijd met het bepaalde in artikel 300, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Verweerder is voornemens om, gelet op het bepaalde in artikel 9, eerste lid, onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) en het beleid, neergelegd in de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (hierna: de Handleiding), het verzoek om naturalisatie af te wijzen. Eiser is in de gelegenheid gesteld een zienswijze te geven.
Eiser heeft bij brief van 10 november 2020 zijn zienswijze gegeven. Hierbij heeft eiser verwezen naar de uitspraak die op 30 oktober 2020 is gedaan. Verder heeft hij verwezen naar de omstandigheden die hebben geleid tot de mishandeling en heeft hij aangegeven waarom het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit voor hem belangrijk is.
Besluitvorming
2.1
In het primaire besluit heeft verweerder het naturalisatieverzoek afgewezen omdat er ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde in de zin van artikel 9, eerste lid, onder a, van de RWN.
Hierbij heeft verweerder verwezen naar de omstandigheid dat het arrondissementsparket Oost-Nederland op 30 oktober 2020 een verdenking van handelen in strijd met het bepaalde in artikel 300, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht voorwaardelijk heeft geseponeerd. Aan dit voorwaardelijke sepot is een proeftijd van twee jaren verbonden, welke loopt van 30 oktober 2020 tot 30 oktober 2022. Gelet op het feit dat eiser zich nog in de proeftijd bevindt, bestaan er serieuze verdenkingen dat hij een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een (onherroepelijke) sanctie kan volgen, aldus verweerder.
De door eiser in zijn zienswijze aangevoerde feiten en omstandigheden kunnen volgens verweerder niet worden aangemerkt als zodanig bijzonder dat van de Handleiding zou moeten worden afgeweken.
2.2
In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren (kennelijk) ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Beroepsgronden
3. Eiser stelt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij vanwege criminele antecedenten (nog) niet voor naturalisatie in aanmerking komt omdat de proeftijd, verbonden aan het sepot, nog niet is afgelopen.
3.1
In zijn beroepschrift heeft eiser ter onderbouwing verwezen naar de al door hem in bezwaar aangehaalde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 9 juli 2003. [1] Ook heeft eiser in zijn beroepschrift aangevoerd dat de tekst van de Handleiding niet dwingt tot de conclusie dat bij een voorwaardelijk sepot de proeftijd moet worden afgewacht.
3.2
Ter zitting heeft eiser deze onderbouwing gewijzigd. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat in de Handleiding staat dat een verzoek om naturalisatie moet worden afgewezen als de proeftijd, verbonden aan een voorwaardelijk sepot, nog niet is verstreken. Eiser is het principieel oneens met deze passage in de Handleiding. Volgens eiser verschuilt verweerder zich achter het oordeel van de officier van justitie (hierna: OvJ) en verder volgt verweerder de Handleiding klakkeloos. Een dergelijke rigide opstelling van een bestuursorgaan resulteert in onredelijke besluitvorming, zoals bijvoorbeeld in de Toeslagenaffaire, aldus eiser.
Volgens eiser moet gekeken worden naar de achterliggende situatie en de specifieke omstandigheden van het geval. In de nu voorliggende zaak is de kans dat hij in de proeftijd wederom de fout ingaat (en er alsnog een strafvervolging komt) nul. Dit blijkt ook uit de brief van de burgemeester van 3 november 2021, die hij ter zitting heeft ingebracht. Hieruit blijkt dat het begaan van het strafbare feit (mishandeling) is veroorzaakt door een jarenlange onheuse bejegening van eiser en zijn familie door een buurtbewoner. Het is daarom niet redelijk om van eiser te verlangen dat hij de proeftijd afwacht, voordat hij in aanmerking komt voor naturalisatie.
3.3
Verder heeft eiser aangevoerd dat hij geen gevaar voor de openbare orde vormt, nu hij voorheen en nadien niet in aanraking is gekomen met politie en justitie. Ook wil eiser beginnen met een opleiding bij defensie. Daarvoor heeft hij de Nederlandse nationaliteit nodig.
3.4
Ook heeft eiser aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase, terwijl hij in zijn bezwaarschrift expliciet heeft aangegeven dat hij wil worden gehoord. Hierdoor is hem de mogelijkheid ontnomen om de wijkagent te laten horen. Zij had een toelichting kunnen geven op de achtergronden van het genoemde strafbare feit waarvan hij wordt verdacht.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser op goede gronden heeft afgewezen. De rechtbank licht dat toe.
Mocht verweerder de aanvraag afwijzen op grond van het voorwaardelijk sepot?
5.1
De vraag of het feit - dat de vreemdeling zich ten tijde van het verzoek of de besluitvorming hierop in een aan een voorwaardelijk sepot verbonden proeftijd bevond - ten grondslag mag worden gelegd aan het bestaan van een ernstig vermoeden dat de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde, heeft de Afdeling bevestigend beantwoord. [2] De Afdeling heeft expliciet geoordeeld dat verweerder betekenis heeft mogen toekennen aan de bedoelde proeftijd en hierbij is verwezen naar de Handleiding.
Omdat ten tijde van de beslissing op het naturalisatieverzoek en ten tijde van de beslissing op bezwaar eiser zich in een aan een voorwaardelijk sepot verbonden proeftijd bevond, heeft verweerder zich terecht, onder verwijzing naar die proeftijd, op het standpunt gesteld dat ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde.
5.2.
Ten aanzien van eisers stelling dat verweerder zich verschuilt achter de OvJ overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank begrijpt deze stelling aldus dat eiser stelt dat verweerder de beslissing van de OvJ zelfstandig had moeten beoordelen en tot de conclusie had moeten komen dat de OvJ ten onrechte een proeftijd heeft verbonden aan het voorwaardelijk sepot. Verweerder had vervolgens in zijn besluitvorming moeten uitgaan van een onvoorwaardelijk sepot.
De rechtbank overweegt hierover dat deze bestuursrechtelijke procedure geen verkapt hoger beroep tegen de beslissing van de OvJ is en ook niet kan zijn. In deze bestuursrechtelijke procedure is zowel verweerder als de rechtbank gebonden aan de beslissing van de OvJ. Dit volgt ook uit de rechtspraak. [3] Uit deze rechtspraak volgt dat het niet aan het bestuursorgaan is om te beoordelen, dan wel aan de bestuursrechter om te toetsen, op welke wijze en onder welke omstandigheden het Openbaar Ministerie tot zijn beslissing (in die zaak: een voorwaardelijk sepot) is gekomen.
De rechtbank voegt hier voor de volledigheid aan toe dat de OvJ ervoor had kunnen kiezen om, gelet op de gestelde omstandigheden van het geval (stelselmatige onheuse bejegening door een buurtbewoner; mishandeling van de buurtbewoner door eiser is een incident), het strafbare feit onvoorwaardelijk te seponeren. De OvJ heeft hier evenwel niet toe besloten en hij zal hiervoor zijn (strafrechtelijke) redenen hebben.
5.3
Gelet op vorenstaande heeft verweerder zijn besluitvorming terecht gebaseerd op de beslissing van de OvJ zoals hij deze heeft genomen, te weten een voorwaardelijk sepot met een proeftijd van twee jaren. De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Moet op grond van het evenredigheidsbeginsel of de omstandigheden van het geval afgeweken worden van de RWN en de Handleiding?
6.1
De rechtbank overweegt dat in paragraaf 5.10 van de Handleiding staat dat, als een verzoek om naturalisatie wordt ingediend en de proeftijd (verbonden aan een voorwaardelijk sepot) nog niet is verstreken, de gevraagde naturalisatie wordt geweigerd. In paragraaf 6 van de Handleiding staat dat de regels in de Handleiding niet uitsluiten dat zich in een concreet individueel geval heel bijzondere feiten en omstandigheden kunnen voordoen, die tot gevolg hebben dat alleen maar tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen door van deze regels af te wijken. Gelet hierop is in de Handleiding al verdisconteerd dat de besluitvorming geen automatisme is. Verweerder moet rekening houden met de omstandigheden van het individuele geval. Indien sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, die betrokkene zelf moet aandragen, moet een naturalisatieverzoek worden toegewezen, ook als de proeftijd van het voorwaardelijk sepot nog niet is verstreken. Van een automatische, en daardoor (mogelijk) onevenredige, besluitvorming die wordt gedicteerd door de Handleiding, is daarom geen sprake.
6.2
Ten aanzien van de vraag of er in deze zaak sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat, in weerwil van de tekst van paragraaf 5.10 van de Handleiding, het naturalisatieverzoek toch moet worden ingewilligd, overweegt de rechtbank het volgende.
6.2.1
Het feit dat de burgemeester van mening is dat eiser geen gevaar vormt voor de openbare orde en veiligheid, is naar het oordeel van de rechtbank geen zeer bijzondere omstandigheid die voor verweerder aanleiding had moeten zijn om van het bepaalde in paragraaf 5.10 van de Handleiding af te wijken. De burgemeester behoort immers niet tot de strafrechtelijke keten en hij is ook niet betrokken geweest bij de afdoening van deze zaak door de OvJ. Bovendien was de brief van de burgemeester ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog niet bekend.
6.2.2
Het feit dat eiser voorheen en nadien niet in aanraking is geweest met politie en justitie is naar het oordeel van de rechtbank ook geen zodanig bijzondere omstandigheid die voor verweerder aanleiding had moeten zijn om af te wijken van het bepaalde in paragraaf 5.10 van de Handleiding. Dit feit verandert namelijk niet dat ten tijde van de besluitvorming ernstige vermoedens bestonden dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormde als gevolg van het plegen van een misdrijf dat voorwaardelijk is geseponeerd, terwijl de daaraan verbonden proeftijd nog niet is afgelopen. [4]
6.2.3
Het feit dat het eiser onmogelijk wordt gemaakt om een opleiding te gaan volgen bij defensie is naar het oordeel van de rechtbank ook geen reden om van paragraaf 5.10 van de Handleiding af te wijken. De rechtbank laat hierbij meewegen dat de voorliggende afwijzing van het naturalisatieverzoek niet betekent dat eiser in de toekomst nooit het Nederlanderschap kan verkrijgen. Eiser kan na het verstrijken van de proeftijd (30 oktober 2022) en mits hij in de tussenliggende periode geen misdrijf pleegt, opnieuw een naturalisatieverzoek indienen.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Had verweerder eiser in de bezwaarfase moeten horen?
7. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Deze bepaling mag slechts worden toegepast als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De beslissing hierover dient te worden genomen op grond van wat in het bezwaarschrift is aangevoerd. [5]
In het bezwaarschrift heeft eiser als enige grond aangevoerd dat een voorwaardelijk sepot geen reden is om een naturalisatieverzoek af te wijzen en heeft eiser verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 9 juli 2003. Eiser heeft weliswaar aangegeven dat hij wil worden gehoord, maar hij heeft niet aangegeven dat hij wil dat de wijkagent door verweerder wordt gehoord. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is de vraag of een voorwaardelijk sepot reden is voor afwijzing van een naturalisatieverzoek door de Afdeling beantwoord in latere uitspraken. De duiding van de door eiser genoemde (eerdere) Afdelingsuitspraak van 9 juli 2003 is daarom niet juist. Gelet op deze (latere) rechtspraak over de enige bezwaargrond die in het bezwaarschrift was opgenomen, is voldaan aan het vereiste dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Verweerder kon dan ook afzien van het houden van een hoorzitting.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder op goede gronden eisers aanvraag voor naturalisatie kunnen afwijzen, omdat hij momenteel in een proeftijd zit die verbonden is aan een voorwaardelijk sepot door de OvJ. Van zodanig bijzondere omstandigheden dat van de Handleiding moet worden afgeweken, is niet gebleken.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Scheeper, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: juridisch kader

Artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) bepaalt dat, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap wordt verleend.
Artikel 9, eerste lid onder a, van de RWN bepaalt dat het verzoek van een vreemdeling die voldoet aan de artikelen 7 en 8 niettemin wordt afgewezen, als op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.
In de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (hierna: de Handleiding) staat in de toelichting op artikel 9, eerste lid, onder a, van de RWN, voor zover hier van belang, het navolgende vermeld.
Paragraaf 5.8. Vijfjaartermijn
(…). Voor de beoordeling van een naturalisatieverzoek of optie is als maatstaf aangelegd dat er gedurende een periode van vijf jaar, direct voorafgaande aan de indiening van het naturalisatieverzoek of het afleggen van de optieverklaring of de beslissing daarop, geen sprake mag zijn geweest van een misdrijf, de sanctionering van een misdrijf of de tenuitvoerlegging van een dergelijke sanctie.
Paragraaf 5.10. Sepots en voorwaardelijke sepots
Onvoorwaardelijke sepots worden niet tegengeworpen. (…). Met het onvoorwaardelijke sepot is de zaak direct afgedaan. Onvoorwaardelijke sepots leiden dus niet tot weigering van naturalisatie of optie. (…).
Met een voorwaardelijk sepot is echter nog geen einde aan de zaak gekomen. Met een voorwaardelijk sepot ziet het OM slechts af van strafvervolging, als aan (een) bepaalde voorwaarde(n) wordt voldaan. Als aan die voorwaarden niet wordt voldaan, kan alsnog tot dagvaarding worden overgegaan en kan het misdrijf alsnog leiden tot een sanctie. De voorwaardelijk geseponeerde zaak lijkt daarmee op een openstaande strafzaak en wordt bij naturalisatie of optie op vergelijkbare wijze beoordeeld. Omdat strafvervolging en -oplegging niet zijn uitgesloten, moet de vreemdeling eerst de proeftijd afwachten. Voorwaardelijke sepots leiden evenmin tot weigering van naturalisatie of optie, mits aan de voorwaarden van het sepot is voldaan en de proeftijd is verstreken. Als een misdrijf voorwaardelijk is geseponeerd, moet altijd de proeftijd worden afgewacht. Als de vreemdeling nog in de proeftijd zit, moet hij worden geadviseerd te wachten met de indiening van het naturalisatieverzoek of het afleggen van de optieverklaring totdat de proeftijd is verstreken. Als hij er niettemin op staat het verzoek in te dienen of de optieverklaring af te leggen en de proeftijd is nog niet verstreken, dan wordt de naturalisatie of optie geweigerd. Pas als de proeftijd is verstreken en aan de voorwaarden is voldaan, kan (achteraf) worden vastgesteld dat het vermeende misdrijf niet tot een sanctie heeft geleid en dat er ook geen rehabilitatietermijn is aangevangen.
Paragraaf 6. Afwijking slechts mogelijk in geval van zeer bijzondere omstandigheden
Bovenstaande regels geven een nadere invulling van het criterium ‘ernstig gevaar voor de openbare orde’ (in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN en artikel 6, vierde lid, RWN). Zij moeten door iedereen op dezelfde wijze worden uitgevoerd. Deze regels vervangen de genoemde artikelen niet. Zij sluiten dus ook niet uit dat zich in een concreet individueel geval heel bijzondere feiten of omstandigheden kunnen voordoen, die tot gevolg hebben dat alleen maar tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen door van deze regels af te wijken. Bij de toepassing van deze regels moet men er dus altijd op bedacht zijn dat zich in een concreet individueel geval heel bijzondere feiten of omstandigheden kunnen voordoen, die afwijking noodzakelijk kunnen maken.
Het is in zeer bijzondere gevallen dus mogelijk dat een naturalisatie of optie dat op grond van bovenstaande regels zou moeten worden geweigerd, toch moet worden ingewilligd of worden bevestigd. (…). Een en ander neemt niet weg dat het voor de eenduidigheid, de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid van het grootste belang is dat niet snel van bovenstaande regels wordt afgeweken. Er moet zeer grote terughoudendheid worden betracht.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van 11 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3424, r.o. 3.1. en de uitspraak van 3 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL1838, r.o. 2.3.1.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL1838, r.o. 2.4.1.
4.De rechtbank zoekt hierbij aansluiting bij de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:703.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1365.