Uitspraak
Datum uitspraak: 27 maart 2019
AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Raad van State
In deze zaak heeft de Raad van State op 27 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor extra uren rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand. De appellant had op 22 mei 2017 een aanvraag ingediend voor 40 extra uren rechtsbijstand, welke op 13 juni 2017 werd afgewezen. De Raad stelde dat er geen bijzondere rechtsvraag of juridisch relevant feitencomplex was dat de zaak buiten de forfaitaire uren zou plaatsen. De appellant betoogde dat zijn gemachtigde niet op tijd aanwezig was bij de zitting, wat leidde tot een verzoek om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank. De Raad van State oordeelde echter dat er geen fundamentele rechtsbeginselen waren geschonden en dat de appellant zijn zaak voldoende had kunnen bepleiten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Raad zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de zaak niet feitelijk of juridisch complex was. De Raad van State bevestigde deze uitspraak en wees het hoger beroep van de appellant af. De uitspraak benadrukt de beoordelingsruimte van de Raad voor Rechtsbijstand bij het toekennen van extra uren en de criteria voor feitelijke en juridische complexiteit.