ECLI:NL:RVS:2020:1509

Raad van State

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
201904129/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de niet-in behandeling name van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 mei 2019. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris had deze aanvraag op 3 april 2019 niet in behandeling genomen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 30 juni 2020 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris nader onderzoek moest verrichten naar het recht op opvang bij terugkeer naar Italië. De Afdeling verwijst naar eerdere uitspraken waarin de rechtsvraag over de opvang in Italië na overdracht krachtens de Dublinverordening is beantwoord. De Afdeling concludeert dat de grief van de minister slaagt, wat betekent dat het hoger beroep gegrond is.

De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van de vreemdeling wordt ongegrond verklaard. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee leden van de Afdeling, in aanwezigheid van de griffier, en is openbaar uitgesproken op 30 juni 2020.

Uitspraak

201904129/1/V3.
Datum uitspraak: 30 juni 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 mei 2019 in zaak nr. NL19.7834 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 3 april 2019 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 21 mei 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.M. Weber, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    De in de grief opgeworpen rechtsvraag over de opvang in Italië na overdracht krachtens de Dublinverordening (PB 2013, L 180) heeft de Afdeling bij uitspraak van 12 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2727, beantwoord. Over het AIDA-rapport "Country Report: Italy 2018 update" van 16 april 2019 heeft de Afdeling in de uitspraak van 12 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1861, overwogen dat dit geen aanleiding geeft voor een ander oordeel over de situatie in Italië voor Dublinclaimanten dan in de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4131. De mogelijkheid dat opvang wordt geweigerd na eerder vertrek van Dublinclaimanten is daarbij ook betrokken. Uit de overwegingen van die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft, volgt dat de grief slaagt. Dit betekent dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris gehouden is in dit geval nader onderzoek te verrichten naar het recht op opvang bij terugkeer naar Italië.
2.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 mei 2019 in zaak nr. NL19.7834;
III.    verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Laar
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2020
722.