ECLI:NL:RVS:2020:2458

Raad van State

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
202005241/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak tegen intrekking verblijfsvergunningen

Op 20 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een asielzaak. De zaak betreft vreemdelingen die in beroep zijn gegaan tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hun verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd zijn ingetrokken en hun aanvragen om verlenging zijn afgewezen. De vreemdelingen zijn op 1 oktober 2018 en in de daaropvolgende weken geïnformeerd dat zij Nederland onmiddellijk moesten verlaten en dat er een inreisverbod tegen hen was uitgevaardigd.

De rechtbank Den Haag heeft op 21 september 2020 de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard. Hierop hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij niet zouden worden uitgezet voordat er op het hoger beroep was beslist. De voorzieningenrechter heeft, gelet op de omstandigheden van de zaak, besloten om de voorlopige voorziening te treffen. Dit houdt in dat de vreemdelingen niet mogen worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op hun hoger beroep.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdelingen hebben gemaakt in verband met hun verzoek om een voorlopige voorziening. Het totale bedrag van de proceskosten is vastgesteld op € 525,00, dat geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is vastgesteld door de voorzieningenrechter en de griffier.

Uitspraak

202005241/2/V3.
Datum uitspraak: 20 oktober 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2] en [vreemdeling 3], [vreemdeling 4] en [vreemdeling 5] en [vreemdeling 6],
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 21 september 2020 in zaken nrs. NL18.21293, NL1821294, NL18.21295, NL 18.21296, NL18.21299 en NL18.21300 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 1 oktober 2018, 11 oktober 2018, 12 oktober 2018, 12 oktober 2018, 15 oktober 2018 en 16 oktober 2018, heeft de staatssecretaris de aan de vreemdelingen verleende verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd ingetrokken, hun aanvragen om verlenging van die vergunningen afgewezen, bepaald dat zij Nederland onmiddellijk moeten verlaten en tegen hen een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 21 september 2020 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld. Ook hebben de vreemdelingen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    De vreemdelingen hebben de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat zij niet worden uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat zij opvang en verstrekkingen krijgen.
2.    Gelet op wat is aangevoerd, treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening (uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:457).
3.    De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdelingen niet worden uitgezet voordat op het door hen ingediende hoger beroep is beslist;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 525,00 (zegge: vijfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2020
638-907.