ECLI:NL:RVS:2020:2465

Raad van State

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
202003985/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoeken om herziening van verleende toevoegingen voor rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan over de afwijzing van verzoeken van [appellant] om herziening van verleende toevoegingen voor rechtsbijstand. De Raad voor Rechtsbijstand had op 3 september 2018 de aanvragen van [appellant] om mutaties van afgegeven toevoegingen afgewezen. Deze aanvragen waren gedaan door [persoon] namens [appellant] op verschillende data in 2013 en 2016. De Raad had aan [appellant] eigen bijdragen opgelegd voor de verleende toevoegingen, maar na de schorsing en schrapping van [persoon] van het tableau in 2017, verzocht [appellant] om de door hem betaalde eigen bijdragen te vergoeden of de verleende toevoegingen in te trekken, omdat [persoon] niet de hoedanigheid van advocaat bezat.

De Raad voor Rechtsbijstand heeft de verzoeken van [appellant] opgevat als verzoeken om herziening van de verleende toevoegingen en deze afgewezen. Het bezwaar dat [appellant] hiertegen indiende, werd door de Raad ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar uitspraak van 1 april 2020 het hoger beroep van [appellant] tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Afdeling heeft geoordeeld dat de Raad in voldoende mate heeft gemotiveerd dat de schrapping van [persoon] geen aanleiding geeft om de eerdere toevoegingen te herzien, omdat deze toevoegingen zijn verleend op momenten dat [persoon] nog ingeschreven stond bij de Raad.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat het beroep van [appellant] ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 oktober 2020.

Uitspraak

202003985/1/A2.
Datum uitspraak: 21 oktober 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad),
verweerder.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 3 september 2018 heeft de raad de aanvragen van [appellant] om mutaties van afgegeven toevoegingen afgewezen.
Bij besluit van 18 december 2018 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 21 maart 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 18 december 2018 vernietigd. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft bij uitspraak van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:962, het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, bevestigd.
De rechtbank heeft bij brief van 28 mei 2020 een door [appellant] ingesteld beroep van 3 juli 2019 tegen een nieuw besluit van 23 mei 2019, waarbij de raad het tegen de besluiten van 3 september 2018 gemaakte bezwaar ongegrond heeft verklaard, doorgezonden aan de Afdeling. De rechtbank heeft ook het verweerschrift van de raad en de aanvulling erop doorgezonden.
De Afdeling heeft [appellant] schriftelijk meegedeeld dat het beroep tegen het nieuwe besluit van 23 mei 2019 als een beroep van rechtswege door de Afdeling zal worden behandeld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2020, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Op 7 juni 2013, 21 september 2016, 11 oktober 2016, 26 november 2016 en 14 december 2016 heeft [persoon] namens [appellant] toevoegingen voor rechtsbijstand aangevraagd. Op 15 juni 2013, 27 september 2016, 14 oktober 2016, 1 december 2016 en 20 december 2016 heeft de raad die toevoegingen verstrekt, waarbij aan [appellant] eigen bijdragen zijn opgelegd van € 77,00, € 340,00, € 340,00, € 287,00 en € 196,00. Bij besluit van 19 juni 2013 heeft de raad meegedeeld dat [appellant] bij de eerste toevoeging in plaats van € 77,00 een eigen bijdrage van de helft daarvan, € 38,50, moet betalen.
1.1.    [persoon] is in 2017 voor onbepaalde tijd geschorst. Daarna is zij geschrapt van het tableau.
1.2.    Bij verzoeken van 22 augustus 2018 heeft [appellant] de raad verzocht de door hem betaalde eigen bijdragen te vergoeden of de verleende toevoegingen in te trekken, omdat [persoon] niet de hoedanigheid van advocaat bezat.
Besluitvorming
2.    De raad heeft de verzoeken van 22 augustus 2018 opgevat als verzoeken om herziening van de verleende toevoegingen en heeft deze bij besluiten van 3 september 2018 afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de raad bij het besluit van 23 mei 2019 ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar het advies van de Commissie voor Bezwaar van de raad van 8 mei 2019 heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de latere schrapping van [persoon] en de constatering dat zij haar praktijk een bepaalde periode onbevoegd heeft uitgeoefend, geen aanleiding geven de toevoegingen te herzien. De schrapping kan pas gevolgen hebben voor toevoegingsaanvragen vanaf het moment dat de raad de inschrijving heeft doorgehaald. Op het moment van de toevoegingsaanvragen en het uitvoeren van de werkzaamheden en ook ten tijde van de ingediende declaraties stond [persoon] nog ingeschreven bij de raad. De verleende toevoegingen berusten volgens de raad daarom niet op een evidente misslag.
Gronden van het beroep en beoordeling ervan
3.    [appellant] heeft slechts aangevoerd dat de raad in onvoldoende mate heeft gemotiveerd dat het verzoek tot intrekking van de toevoegingen, zeker in de gegeven omstandigheden, niet gehonoreerd kan worden. Daarnaast heeft hij naar voren gebracht dat de raad in onvoldoende mate onderzoek heeft gedaan naar de nieuw gebleken feiten en omstandigheden die aan de besluiten in primo ten grondslag liggen. Dit is zonder nadere toelichting onvoldoende om te concluderen dat het besluit van 23 mei 2019 moet worden vernietigd. Vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4156.
Conclusie
4.    Het beroep is ongegrond.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2020
691.