Uitspraak
Datum uitspraak: 11 november 2020
BESTUURSRECHTSPRAAK
Raad van State
In deze tussenuitspraak van de Raad van State, gedateerd 11 november 2020, wordt de vergunningverlening voor garnalenvisserij in verschillende Natura 2000-gebieden besproken. De staatssecretaris van Economische Zaken had op 16 februari 2017 een vergunning verleend aan het Vergunningenhuis voor de garnalenvisserij in de Waddenzee, Oosterschelde, Westerschelde, Voordelta, Noordzeekustzone en Vlakte van de Raan. Deze vergunning was noodzakelijk omdat de eerdere vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 op 31 december 2016 was verlopen. Natuurmonumenten, als appellante, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, met de stelling dat de garnalenvisserij significante negatieve effecten heeft op beschermde vogelsoorten zoals de fuut en de middelste zaagbek.
De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de staatssecretaris aannemelijk heeft gemaakt dat de garnalenvisserij geen significante negatieve effecten heeft op de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden. Natuurmonumenten heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Raad van State heeft in deze tussenuitspraak geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de vergunning deugdelijk was gemotiveerd. De Afdeling heeft de minister opgedragen om binnen 8 weken het besluit van 8 juni 2018 te herstellen door dit alsnog deugdelijk te motiveren of een nieuw besluit te nemen. De Afdeling heeft vastgesteld dat er geen cumulatietoets is verricht voor de effecten van de garnalenvisserij, wat in strijd is met de wetgeving. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de effecten van visserij op beschermde natuurgebieden en de noodzaak van een gedegen motivering van besluiten.