201909206/1/A3.
Datum uitspraak: 16 december 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], woonplaats onbekend,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 november 2019 in zaak nr. 19/26 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2017 heeft de burgemeester het paspoort van [appellant] vervallen verklaard.
Bij besluit van 19 november 2018 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 november 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1. De voor deze zaak relevante bepalingen zijn opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2. De rechter-commissaris van de rechtbank te Den Haag heeft de burgemeester op grond van artikel 19 van de Paspoortwet verzocht het paspoort van [appellant] vervallen te verklaren. Aan dit verzoek heeft de rechter-commissaris ten grondslag gelegd dat [appellant] in staat van faillissement verkeert. De rechter-commissaris heeft de persoonsgegevens van [appellant] laten opnemen in het Register Paspoortsignaleringen.
Bij brief van 7 augustus 2017 heeft de burgemeester [appellant] bericht dat hij voornemens is zijn paspoort vervallen te verklaren. De burgemeester heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld om vóór 21 augustus 2017 bij hem een verzoek in te dienen om de beslissing aan te houden. Hij heeft te kennen gegeven dat hij in dat geval op grond van artikel 44, vierde lid, van de Paspoortwet, acht weken de tijd zal krijgen om de rechter-commissaris te verzoeken de signalering in het register op te heffen of overeenstemming te bereiken met de rechter-commissaris.
[appellant] heeft de burgemeester verzocht de beslissing aan te houden.
De burgemeester heeft [appellant] acht weken de tijd gegeven om overeenstemming te bereiken met de rechter-commissaris.
Besluiten van 12 december 2017 en 19 november 2018
3. De burgemeester heeft na afloop van de termijn van acht weken vastgesteld dat [appellant] niet in overleg is getreden met de rechter-commissaris. Volgens de burgemeester moest hij daarom ingevolge artikel 45, tweede lid, van de Paspoortwet overgaan tot vervallenverklaring, tenzij [appellant] daardoor onevenredig zou worden benadeeld. Van dergelijke onevenredige benadeling is niet gebleken. Dat [appellant] door de vervallenverklaring wordt belemmerd om zijn familieleden, waaronder zijn recent geboren kleinkind, in het buitenland te bezoeken, is hiervoor onvoldoende. Zijn familieleden kunnen hem in Nederland bezoeken. Het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op respect voor het privé- en familieleven, wordt niet geschonden door de vervallenverklaring. De vervallenverklaring voldoet aan de eisen die zijn neergelegd in het tweede lid van deze bepaling. Artikel 12, tweede lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: het IVBPR), waarin het recht is neergelegd het land te verlaten, verzet zich ook niet tegen de vervallenverklaring. [appellant] kan namelijk een identiteitskaart aanvragen waarmee hij binnen de Europese Unie kan reizen, aldus de burgemeester.
Oordeel rechtbank
4. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] niet binnen de gestelde termijn contact heeft opgenomen met de rechter-commissaris, zodat de burgemeester op grond van artikel 45, tweede lid, van de Paspoortwet in beginsel verplicht was het paspoort vervallen te verklaren. Dat [appellant] geen contact heeft opgenomen omdat hij bang was dat hij zou worden gegijzeld, maakt dit niet anders. De burgemeester heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] niet onevenredig wordt benadeeld door de vervallenverklaring. Artikel 8 van het EVRM verzet zich niet tegen de vervallenverklaring. De vervallenverklaring is namelijk noodzakelijk ter bescherming van de belangen van de schuldeisers van [appellant]. Voor zover al sprake is van een inmenging in het door artikel 12, tweede lid, van het IVBPR beschermde recht om het land te verlaten, is die inmenging, om dezelfde redenen die gelden voor artikel 8 van het EVRM, gerechtvaardigd, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij wel onevenredig wordt benadeeld door de vervallenverklaring. Zijn familieleden wonen in het buitenland. Om hen te kunnen zien moet hij naar het buitenland kunnen reizen. Zijn familieleden hebben maar beperkte mogelijkheden om hem in Nederland te bezoeken, aldus [appellant].
5.1. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor zijn familieleden onmogelijk is om hem in Nederland te bezoeken. Alleen al daarom is geen sprake van de door [appellant] gestelde onevenredige benadeling.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt dat in dit geval niet wordt voldaan aan de in artikel 8, tweede lid, van het EVRM neergelegde vereisten om een inmenging in het recht op respect voor het familieleven te rechtvaardigen. Door de vervallenverklaring kan [appellant] zijn familieleden op Curaçao niet bezoeken, waaronder zijn recent geboren kleinkind. De afweging tussen het belang van [appellant] enerzijds en de belangen van de schuldeisers van [appellant] anderzijds had, gelet op de stand van zaken van het faillissement, in het voordeel van [appellant] moeten uitpakken. De vragen van de curator en de rechter-commissaris zijn beantwoord. Daarnaast heeft [appellant] een volmacht afgegeven aan de curator die deze in staat stelt om alle handelingen in naam van [appellant] te verrichten die in het belang van de boedel kunnen zijn, aldus [appellant].
6.1. Artikel 8, eerste lid, van het EVRM luidt: "Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie."
Het tweede lid luidt: "Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen."
6.2. De door [appellant] bedoelde volmacht, waaraan de notaris een bijlage heeft toegevoegd waarin staat dat [appellant] de volmacht tegen zijn wil heeft getekend, dateert van na de uitspraak van de rechtbank. Die volmacht kan daarom niet bij de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken.
6.3. Het is niet aan de burgemeester om te beoordelen of [appellant] aan zijn inlichtingen- en medewerkingsplicht heeft voldaan. Die beoordeling is voorbehouden aan de rechter-commissaris die in dit geval op grond van artikel 19 van de Paspoortwet heeft verzocht om vervallenverklaring van het paspoort. De burgemeester moet alleen bij de rechter-commissaris navragen of de paspoortsignalering en de gronden die aan die signalering ten grondslag liggen, actueel zijn, en beoordelen of deze signalering evident onjuist is (vergelijk de uitspraak 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:845). De burgemeester heeft in dit geval nagevraagd of de signalering en de gronden actueel zijn. In het door [appellant] aangevoerde heeft de burgemeester geen aanleiding hoeven zien de signalering evident onjuist te achten. Bij de beoordeling van het betoog van [appellant] moet er daarom van worden uitgegaan dat de gronden die aan de signalering ten grondslag liggen, ten tijde van belang nog bestonden. 6.4. De vervallenverklaring belemmert [appellant] om naar Curaçao te reizen en zijn familieleden te bezoeken die daar wonen. Voor zover dit al een inmenging is in het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op respect voor het familieleven, is deze inmenging voorzien bij wet. De vervallenverklaring is namelijk gebaseerd op artikel 45, tweede lid, van de Paspoortwet. Met de vervallenverklaring wordt verder een legitiem doel nagestreefd in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM, namelijk de bescherming van de rechten van anderen, te weten de schuldeisers (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:845). De rechtbank heeft terecht overwogen dat aan de belangen van de schuldeisers groter gewicht toekomt dan aan de belangen van [appellant]. Hiervoor is van belang dat [appellant] niet heeft aangetoond dat zijn familieleden hem niet in Nederland kunnen bezoeken. Verder weegt in het nadeel van [appellant] dat hij in het geheel geen contact heeft opgenomen met de rechter-commissaris binnen de gestelde termijn van acht weken. Het betoog faalt.
7. [appellant] betoogt dat artikel 12, tweede lid, van het IVBPR zich verzet tegen de vervallenverklaring.
7.1. Artikel 12, tweede lid, van het IVBPR luidt: "Een ieder heeft het recht welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten."
Het derde lid luidt: "De bovengenoemde rechten kunnen aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die welke bij de wet zijn voorzien, nodig zijn ter bescherming van de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden of van de rechten en vrijheden van anderen en verenigbaar zijn met de andere in dit Verdrag erkende rechten."
Artikel 2, tweede lid, van het Vierde Protocol bij het EVRM luidt: "Een ieder heeft het recht welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten."
Het derde lid luidt: "De uitoefening van deze rechten mag aan geen andere beperkingen worden gebonden dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid of van de openbare veiligheid, voor de handhaving van de openbare orde, voor de voorkoming van strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of van de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen."
7.2. Van strijd met artikel 12, tweede lid, van het IVBPR of artikel 2, tweede lid, van het Vierde Protocol bij het EVRM is geen sprake, omdat de vervallenverklaring niet tot gevolg heeft dat [appellant] Nederland niet kan verlaten. Hij kan namelijk een identiteitskaart aanvragen, waarmee hij binnen de Europese Unie kan reizen. Dat hij hiermee niet naar Curaçao kan reizen, doet hieraan niet af (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2684). Het betoog faalt
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2020
753.
BIJLAGE
Paspoortwet
Artikel 19
Weigering of vervallenverklaring kan geschieden op verzoek van de rechter-commissaris, indien de betrokken persoon in staat van faillissement verkeert dan wel op hem het bepaalde in artikel 106 van de Faillissementswet (Stb. 1893, 140) of een overeenkomstige regeling in een openbaar lichaam, Aruba, Curaçao of Sint Maarten van toepassing is.
Artikel 44
[…]
4. Indien de gronden tot weigering of vervallenverklaring nog blijken te bestaan, deelt de tot weigering of vervallenverklaring bevoegde autoriteit de aanvrager respectievelijk de houder terstond doch in ieder geval binnen vier weken na de aanvraag onderscheidenlijk de inhouding mede dat hij voornemens is de verstrekking van het aangevraagde reisdocument te weigeren dan wel het ingehouden reisdocument vervallen te verklaren, tenzij de aanvrager respectievelijk de houder hem binnen twee weken verzoekt de beslissing gedurende acht weken aan te houden, ten einde met de autoriteit bij wie de gronden bestaan een zodanige overeenstemming te bereiken dat tot verstrekking van het aangevraagde reisdocument of teruggave van het ingehouden reisdocument dan wel verstrekking van een reisdocument, waarvan de geldigheidsduur onderscheidenlijk de territoriale geldigheid beperkter is dan de bij of krachtens de wet vastgestelde, kan worden overgegaan.
Artikel 45
[…]
2. Indien binnen de periode van acht weken, bedoeld in artikel 44, vierde lid, geen mededeling wordt gedaan als bedoeld in het eerste lid, dan wel de aanvrager respectievelijk de houder geen verzoek doet als bedoeld in artikel 44, vierde lid, gaat de tot weigering of vervallenverklaring bevoegde autoriteit tot weigering of vervallenverklaring over, tenzij hij van oordeel is dat de aanvrager respectievelijk de houder door deze beslissing onevenredig zou worden benadeeld. In dat geval verstrekt de tot weigering of vervallenverklaring bevoegde autoriteit na overleg met de autoriteit bij wie de gronden tot weigering of vervallenverklaring bestaan het aangevraagde reisdocument of geeft hij het ingehouden reisdocument terug dan wel verstrekt hij een reisdocument, waarvan de geldigheidsduur onderscheidenlijk de territoriale geldigheid beperkter is dan de bij of krachtens de wet vastgestelde.