ECLI:NL:RVS:2021:1274

Raad van State

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
202001426/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven na geweldsmisdrijf in Vaals

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 juni 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De aanvraag werd afgewezen door de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG) op 27 augustus 2018, omdat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat hij slachtoffer was van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. [appellant] stelde dat hij op 31 oktober 2016 in Vaals slachtoffer was geworden van een aanval met een zwaar kettingslot, waarbij hij letsel had opgelopen. Het Openbaar Ministerie had de zaak geseponeerd wegens gebrek aan bewijs, en de rechtbank Limburg had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard op 17 januari 2020.

Tijdens de zitting op 9 juni 2021 werd [appellant] vertegenwoordigd door mr. S. Ikiz, terwijl de CSG werd vertegenwoordigd door mr. J.C.M. van de Weerd. De rechtbank oordeelde dat [appellant] onvoldoende objectieve informatie had overgelegd om zijn claim te onderbouwen. De getuigenverklaringen waren tegenstrijdig en bevestigden zijn verhaal niet. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat hij slachtoffer was van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

202001426/1/A2.
Datum uitspraak: 16 juni 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 januari 2020 in zaak nr. 19/197 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 2018 heeft de CSG de aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven afgewezen.
Bij besluit van 7 december 2018 heeft de CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 januari 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juni 2021, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S. Ikiz, advocaat te Vaals, en de CSG, vertegenwoordigd door mr. J.C.M. van de Weerd, zijn verschenen. Ikiz heeft via een videoverbinding deelgenomen.
Overwegingen
1.       In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) is bepaald dat uit het schadefonds uitkeringen kunnen worden gedaan aan een ieder die door een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
2.       [appellant] stelt op 31 oktober 2016 slachtoffer te zijn geweest van een geweldsmisdrijf in Vaals. Volgens hem is hij slachtoffer geworden van een aanval met een zwaar kettingslot, waardoor hij bewusteloos is geslagen. Hij stelt dat de oudste zoon van een gezin uit de buurt, waarmee hij al enige tijd een conflict heeft, de dader is.
3.       [appellant] heeft de CSG verzocht om een uitkering uit het schadefonds wegens lichamelijk letsel. Hij is met de metalen sluiting van het kettingslot tegen zijn been, rug, arm en hoofd geslagen.
4.       Het Openbaar Ministerie ziet de aanval als een onderdeel van een langlopend conflict tussen het gezin van [appellant] en het gezin in de buurt. Leden van beide gezinnen hebben door de jaren heen over en weer aangifte gedaan. De verdachte van de aanval op [appellant] was inmiddels geëmigreerd naar het buitenland en kon niet worden verhoord. Meerdere getuigen hebben tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Het Openbaar Ministerie heeft het onderzoek naar aanleiding van de door [appellant] gedane aangifte zonder vervolgingsbeslissing afgesloten.
5.       De CSG heeft de aanvraag afgewezen, omdat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het door hem gestelde opzettelijk gepleegde geweldsmisdrijf zich heeft voorgedaan. [appellant] heeft onvoldoende, objectieve informatie overgelegd over de aanleiding, toedracht en omstandigheden van de aanval. Ook het onderzoek door het OM heeft geen duidelijkheid geboden.
Uitspraak van de rechtbank
6.       De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. [appellant] heeft onvoldoende objectieve informatie overgelegd. De getuigenverklaringen zijn op essentiële onderdelen tegenstrijdig, maken niet duidelijk wat er is gebeurd en bevestigen de aangifte van [appellant] niet. Bovendien constateerden de verbalisanten die [appellant] op 31 oktober 2016 als eerste aantroffen, dat zijn letsel niet overeen leek te komen met zijn verhaal. Bij die stand van zaken mocht de CSG concluderen dat de aanleiding, toedracht, geweldshandeling en omstandigheden onvoldoende duidelijk zijn geworden.
7.       Volgens de rechtbank heeft de CSG terecht alleen beoordeeld of er voldoende objectieve informatie is om de verklaring van [appellant] over de toedracht van het gestelde geweldsmisdrijf aannemelijk te kunnen achten. Er is geen rechtsregel die de CSG dwingt om daarna nog te onderzoeken of [appellant] misschien ernstig letsel opliep als gevolg van een ander geweldsmisdrijf.
Hoger beroep
8.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij het geweldsmisdrijf voldoende aannemelijk heeft gemaakt. De tegenstrijdige verklaringen over de geweldshandeling en de omstandigheden waaronder dit is gebeurd, laten onverlet dat wel duidelijk is dat hij is mishandeld. Daarbij komt dat de getuigenverklaringen van zijn vrouw en zoon zijn verhaal wel bevestigen. Ook is er een andere getuige, die bevestigt dat hij is mishandeld. Daarnaast heeft hij medische informatie overgelegd, waaruit blijkt dat hij letsel heeft opgelopen op 31 oktober 2016. Volgens [appellant] hoeft hij het geweldsmisdrijf niet wettig en overtuigend te bewijzen. Het is volgens hem voldoende dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij is mishandeld en letsel heeft opgelopen.
Wettelijk kader en beleid
9.       Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg luidt:
Uit het fonds kunnen uitkeringen worden gedaan: aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
10.     De CSG heeft bij het nemen van beslissingen op verzoeken om uitkering als bedoeld in artikel 3 van de Wsg beslissingsruimte en heeft daaraan invulling gegeven in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (versie 1 mei 2018). Volgens paragraaf 1.1.4.1 van de beleidsbundel hoeft een geweldsmisdrijf niet bewezen te worden, maar moet dit aannemelijk worden gemaakt. De beoordeling bestaat uit de volgende elementen. In de eerste plaats is de feitelijke geweldshandeling van belang. Dit is de handeling waardoor het slachtoffer letsel opliep. Daarnaast moet voor de aannemelijkheid ook de toedracht van het geweldsmisdrijf, de aanleiding ervan en de omstandigheden waaronder het heeft plaatsgevonden voldoende duidelijk zijn. Een eigen verklaring van een slachtoffer is, als dat het enige is, onvoldoende om de aannemelijkheid vast te stellen (paragraaf 1.1.4.3). Het kan dus zo zijn dat het CSG aanvullende informatie nodig heeft. Dat is ook het geval als er aangifte is gedaan, maar de aangifte geen strafrechtelijk vervolg heeft gekregen. Objectieve aanwijzingen moeten de verklaring van het slachtoffer dan ondersteunen.
Oordeel in hoger beroep
11.     Het is aan de aanvrager van een uitkering uit het schadefonds om met voldoende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf (zie de uitspraak van de Afdeling van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1446).
12.     Niet in geschil is dat [appellant] op 31 oktober 2016 het slachtoffer is geworden van een aanval en dat hij hierbij letsel heeft opgelopen.
13.     De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. De Afdeling overweegt hiertoe als volgt.
14.     De stelling van [appellant] dat hij op 31 oktober 2016 lichamelijk letsel heeft opgelopen door een aanval, betekent nog niet dat hij aan zijn bewijslast heeft voldaan en dat duidelijk is wat er is gebeurd. Letsel of medische verklaringen over het bestaan van letsel, geven nog geen uitsluitsel over de oorzaak daarvan.
15.     Daartoe is evenmin voldoende dat hij aangifte heeft gedaan van een geweldsmisdrijf. De inhoud van het volledige proces-verbaal levert geen duidelijkheid over de aanleiding, toedracht en omstandigheden van het voorval. Die aangifte heeft bovendien geleid tot een strafrechtelijk sepot wegens gebrek aan bewijs.
16.     Het betoog van [appellant] dat zijn verklaring over de toedracht van het geweldsmisdrijf wordt onderbouwd door de getuigenverklaringen van zijn vrouw en zoon, slaagt niet. Deze verklaringen van familieleden zijn niet onpartijdig en daarom niet objectief. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, bevestigt zelfs de ene getuige die [appellant] verder ter onderbouwing aanhaalt, essentiële onderdelen van de aangifte niet. Daarbij komt dat de overige in het dossier aanwezige door de getuigen gegeven verklaringen niet eenduidig zijn en bovendien niet de stelling van [appellant] bevestigen dat hij door de oudste zoon van het andere gezin is aangevallen met een fietsslot en daardoor letsel heeft opgelopen.
17.     Tot slot kan [appellant] niet worden gevolgd in zijn betoog dat de omstandigheid dat een geweldsmisdrijf niet wettig en overtuigend bewezen hoeft te worden, onverlet laat dat het aannemelijk is dat hij het slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. De CSG heeft aan [appellant] mogen tegenwerpen dat objectieve informatie ter ondersteuning van dat standpunt eveneens ontbreekt en hij daarmee niet in aanmerking komt voor een uitkering uit het Schadefonds. Daarbij heeft de CSG mogen betrekken dat de tegemoetkoming uit het Schadefonds een uiting is van solidariteit van de samenleving met het slachtoffer en een erkenning van zijn slachtofferschap. Juist vanwege de maatschappelijke solidariteit moet voldoende duidelijk zijn wat de toedracht van het geweldsmisdrijf is, wat de aanleiding ervoor was en onder welke omstandigheden het heeft plaatsgevonden. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3740).
18.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
19.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2021
299.