ECLI:NL:RVS:2021:1301

Raad van State

Datum uitspraak
21 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
202102736/1/V2 en 202102736/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep en verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag vreemdeling

Op 21 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 8 februari 2021 besloten om deze aanvraag niet in behandeling te nemen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B. De Haan, heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 15 april 2021 het beroep ongegrond verklaarde. Vervolgens heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Na het indienen van het hoger beroep heeft de staatssecretaris aangegeven dat hij de asielaanvraag alsnog in behandeling neemt, omdat de overdrachtstermijn was verstreken. De vreemdeling heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hierop te reageren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vreemdeling onvoldoende belang had bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, aangezien hij zijn doel had bereikt door de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag alsnog in behandeling te nemen.

Daarom verklaarde de voorzieningenrechter het hoger beroep niet-ontvankelijk en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, in tegenwoordigheid van mr. M. van Wezep, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 21 juni 2021.

Uitspraak

202102736/1/V2 en 202102736/2/V2.
Datum uitspraak: 21 juni 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 15 april 2021 in zaak nr. NL21.1905 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij mondelinge uitspraak van 15 april 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B. De Haan, advocaat te Heerenveen, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       Nadat de vreemdeling hoger beroep had ingesteld in deze zaak, heeft de staatssecretaris te kennen gegeven dat hij de asielaanvraag alsnog in behandeling neemt, omdat de overdrachtstermijn is verstreken. De vreemdeling heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hierop te reageren.
2.       De vreemdeling heeft onvoldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep, omdat hij heeft bereikt wat hij met zijn hoger beroep beoogt doordat de staatssecretaris zijn asielaanvraag alsnog inhoudelijk in behandeling heeft genomen (vergelijk de uitspraak van 7 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1253).
3.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom ook afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Wezep, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van Wezep
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2021
802