ECLI:NL:RVS:2021:17

Raad van State

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
8 januari 2021
Zaaknummer
202006459/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen niet-ontvankelijk verklaring aanvraag verblijfsvergunning asiel

Op 8 januari 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 10 maart 2020 besloten om de aanvraag van de vreemdeling niet in behandeling te nemen. De rechtbank Den Haag had op 1 december 2020 het beroep van de vreemdeling tegen dit besluit ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de vreemdeling eerder al een rechtsingang had gehad om zijn feitelijke overdracht aan te vechten, en dat de staatssecretaris daarom geen grond had om alsnog op het bezwaar van de vreemdeling te beslissen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het bezwaar van de vreemdeling niet-ontvankelijk was verklaard. De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris is niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 8 januari 2021.

Uitspraak

202006459/1/V3.
Datum uitspraak: 8 januari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 1 december 2020 in zaak nr. 20/7003 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 maart 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 12 mei 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 juli 2020 heeft de Afdeling het tegen deze uitspraak door de vreemdeling ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling het verzoek van de vreemdeling om het treffen van een voorlopige voorziening hangende het door hem krachtens artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 gemaakte bezwaar tegen zijn feitelijke overdracht afgewezen.
Bij besluit van 17 augustus 2020 heeft de staatssecretaris het door de vreemdeling gemaakte bezwaar tegen zijn feitelijke overdracht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 1 december 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft het verzoek van de vreemdeling om een voorlopige voorziening te treffen bij uitspraak van 4 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1866, afgewezen. Omdat de vreemdeling daarmee een rechtsingang tot de hoogste instantie heeft gehad om zijn feitelijke overdracht van 5 augustus 2020 aan te vechten en hij ook op die dag is overgedragen, bestond voor de staatssecretaris geen grond alsnog op het bezwaar te beslissen. Met voormelde uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2020 is de procedure over de feitelijke overdracht beëindigd (zie de uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:353). De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de staatssecretaris het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2021
373-945.