202005389/1/A3.
Datum uitspraak: 4 augustus 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], naar hij stelt wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 september 2020 in zaak nr. 19/7299 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2019 heeft het college met ingang van 26 april 2019 in de Basisregistratie personen (hierna: de brp) opgenomen dat [appellant] is vertrokken naar onbekend.
Bij besluit van 5 november 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 september 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juni 2021, waar het college, vertegenwoordigd door R.H. de Roy van Zuydewijn en Z. Kahveci, is verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] stond sinds 1996 in de brp ingeschreven op het adres [locatie] in Den Haag. Het college heeft na adresonderzoek de conclusie getrokken dat [appellant] niet op het adres [locatie] woont. Daarvoor heeft het met name van belang geacht dat het adres in de basisregistratie adressen en gebouwen (hierna: de bag) staat geregistreerd als verblijfruimte, dat [appellant] niet thuis is aangetroffen en dat hij niet mee wil werken aan een huisbezoek. Daarom heeft het college in de brp opgenomen dat [appellant] is vertrokken naar onbekend. In bezwaar heeft het college dit besluit gehandhaafd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college dit terecht heeft gedaan.
2. De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in de brp mocht opnemen dat [appellant] is vertrokken naar onbekend. Het pand op het adres [locatie] is in zijn eigendom en hij woont daar al 25 jaar. Een huisbezoek is een schending van zijn privacy en daarom wil hij daar niet aan meewerken. Het college mag dat niet verplicht stellen. Dat hij niet is aangetroffen in zijn woning, komt doordat hij van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat werkt en feitelijk alleen thuis is om te slapen. Hij heeft gereageerd op alle brieven van het college, aldus [appellant].
4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:558), is het doel van de Wet brp dat de in de brp vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de brp gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd. In artikel 2.22 van de Wet brp is bepaald wanneer het college iemand ambtshalve moet uitschrijven als ingezetene uit de brp. Er zijn drie voorwaarden: i) de ingezetene kan niet worden bereikt, ii) van hem is geen aangifte van wijziging van adres of van vertrek ontvangen en iii) na gedegen onderzoek kunnen geen gegevens over hem worden achterhaald over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf buiten Nederland. Het cruciale punt is dat de werkelijke situatie in de gevallen waarin artikel 2.22 van de Wet brp toepassing vindt, niet bekend is. Er mag niet lichtvaardig tot ambtshalve opschorting van de bijhouding van een persoonslijst worden overgegaan, omdat de gevolgen daarvan aanzienlijk zijn. Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2564. 5. Het college heeft op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat [appellant] weliswaar al sinds 1996 ingeschreven stond op het adres [locatie], maar dat toen mensen nog vrijwel zonder controle werden ingeschreven in de brp. Het college doet nu met regelmaat onderzoek naar panden die in de bag niet staan geregistreerd als gebouw met een woonfunctie maar waar wel iemand staat ingeschreven in de brp, om ervoor te zorgen dat de in de brp geregistreerde gegevens juist zijn. Het adres waar [appellant] stond ingeschreven staat in de bag geregistreerd als een bijeenkomstruimte. Dat was voor het college de aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het geregistreerde woonadres van [appellant]. Het heeft daarom een adresonderzoek uitgevoerd.
Buitendienstambtenaren zijn in het kader van dat onderzoek bij de woning langs geweest, maar hebben [appellant] daar niet aangetroffen. Ze hebben wel één van de buren gesproken en deze gaf aan dat er niemand woonde op dat adres. Twee wijkagenten hebben tegen de buitendienstambtenaren verklaard dat ook naar hun weten niemand op dat adres woonde. Het pand ziet eruit als een bedrijf en er is geen bel en geen naambordje. De buitendienstambtenaren hebben een kaart achtergelaten waarin ze [appellant] verzochten om contact op te nemen met hen. Dit heeft [appellant] ook gedaan. Hij verklaarde toen dat hij al 25 jaar op dat adres woont en niet mee wil werken aan een huisbezoek. Hij heeft desgevraagd wel een aantal stukken opgestuurd, waaronder een kopie van zijn identiteitsbewijs, een huurovereenkomst waarin hij als verhuurder en als huurder stond vermeld en een brief waarin hij verklaarde alle rekeningen van het pand te betalen. Dit nam echter bij het college niet de twijfel weg aan de juistheid van de registratie van het adres van [appellant] in de brp. Deze twijfel had weggenomen kunnen worden met een huisbezoek. Het college heeft op de zitting bij de Afdeling toegelicht hoe zo’n huisbezoek gaat. In eerste instantie wordt een huisbezoek niet aangekondigd. Als echter niemand wordt aangetroffen of als geen toestemming wordt verleend, dan wordt een afspraak voor een huisbezoek gemaakt met de bewoner. De ambtenaren zullen bij een huisbezoek niet zomaar allerlei kasten opentrekken, maar toestemming vragen aan de bewoner.
Omdat er twijfel bestond over de verblijfplaats van [appellant], niet is komen vast te staan dat hij woont op het adres waar hij staat ingeschreven en hij geen aangifte heeft gedaan van een ander woonadres, heeft het college besloten in de brp op te nemen dat [appellant] is vertrokken naar onbekend.
6. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college dit besluit terecht heeft gehandhaafd. Omdat het pand in de bag staat geregistreerd als bijeenkomstruimte, kon het college in redelijkheid twijfelen aan de registratie van [appellant] in de brp. Het heeft vervolgens een zorgvuldig adresonderzoek uitgevoerd. Op basis van dat adresonderzoek is niet komen vast te staan dat [appellant] inderdaad woont op het adres waar hij stond ingeschreven. Hij is daar niet aangetroffen, het pand ziet er niet uit als een pand waar wordt gewoond en twee wijkagenten en een buur hebben verklaard dat daar naar hun weten niemand woonde. Het is niet onredelijk dat het college een huisbezoek verlangde om vast te kunnen stellen dat [appellant] daar woonde. Nu er bij het college twijfel bestond over het inschrijfadres en het niet in redelijkheid op een andere manier kon vaststellen dat [appellant] daar woonde, en mede gelet op de wijze waarop zo’n huisbezoek plaatsvindt, is dat geen onaanvaardbare inbreuk op zijn privacy. Omdat [appellant] daarvoor geen toestemming gaf, werd de twijfel van het college niet weggenomen. Weliswaar reageerde [appellant] op brieven die werden verstuurd naar het adres waar hij stond ingeschreven, maar hij heeft geen adres bekendgemaakt waar hij zou verblijven, anders dan het adres waar hij op stond ingeschreven en waarvan het college, gelet op het voorgaande, zonder medewerking aan een huisbezoek niet hoefde uit te gaan. Omdat niet aannemelijk is dat [appellant] op dat adres woont, is hij fysiek niet bereikbaar op dat adres. Onder deze omstandigheden is aan de voorwaarden van artikel 2.22 van de Wet brp voldaan.
Het betoog slaagt niet.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Greben, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Greben
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2021
851
BIJLAGE
Wet basisregistratie personen
Artikel 2.21
[…].
2. Indien de ingezetene in gebreke is met het doen van aangifte, draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het vertrek en het volgende verblijf buiten Nederland. […]."
[…].
Artikel 2.22
1. Indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.
2. Als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van het adres wordt de dag opgenomen waarop het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek is bekendgemaakt.