202006321/1/A3.
Datum uitspraak: 6 oktober 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 21 oktober 2020 in zaak nr. 09/600985 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Alphen aan den Rijn.
Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2020 heeft de burgemeester een huisverbod opgelegd aan [appellant].
Bij mondelinge uitspraak van 21 oktober 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak van de rechtbank heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 21 april 2021, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Jethoe, advocaat te Almere, en de burgemeester, vertegenwoordigd door R.M. Klerks, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] woonde samen met zijn vrouw en dochter in een woning in Alphen aan den Rijn. Op 12 oktober 2020 heeft zich in de woning een incident voorgedaan tussen [appellant] en zijn vrouw. De vrouw heeft naar aanleiding hiervan aangifte tegen [appellant] gedaan wegens mishandeling.
Bij het besluit van 14 oktober 2020 heeft de burgemeester met toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) aan [appellant] een huisverbod van tien dagen en een verbod tot contact met zijn vrouw en dochter opgelegd. De burgemeester heeft geoordeeld dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van zijn vrouw en hun kind, althans dat in elk geval een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. De burgemeester heeft zijn oordeel gebaseerd op het Risicotaxatie-instrument huiselijk geweld (hierna: RiHG) en de aangifte van de vrouw.
Het hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om aan hem een huisverbod op te leggen en dat in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik is gemaakt. Volgens [appellant] was geen sprake van een ernstig en onmiddellijk gevaar voor zijn vrouw en dochter door zijn aanwezigheid in de woning. De geneeskundige verklaring waaruit zou volgen dat zijn vrouw een hersenschudding heeft opgelopen dateert van 15 oktober 2020 en daarmee van na de besluitvorming, zodat de rechtbank de verklaring ten onrechte in haar oordeel heeft betrokken. De waarde van die verklaring is daarnaast beperkt omdat deze alleen is gebaseerd op de verklaring van zijn vrouw. Blijkens de geneeskundige verklaring was bovendien alleen sprake van een vermoeden van een hersenschudding en zijn geen uiterlijke kenmerken van mishandeling vastgesteld.
De rechtbank heeft ook ten onrechte vastgesteld dat de dochter bij het incident aanwezig was. De rechtbank is daarbij niet ingegaan op zijn standpunt, dat op het moment van het opleggen van het huisverbod op 14 oktober 2020 geen ernstig en onmiddellijk gevaar van hem kon uitgaan omdat het incident aan het begin van de middag op 12 oktober 2020 heeft plaatsgevonden waarna beide ouders hun conflict hebben bijgelegd en de hele dag verder samen met hun dochter in harmonie hebben doorgebracht.
Ook had de rechtbank het huisverbod moeten opheffen omdat hem niet kan worden verweten dat op het moment van de uitspraak nog geen veiligheidsafspraken waren gemaakt. De afspraak die daarvoor gepland stond is door de hulpverlening afgezegd, aldus [appellant].
Beoordeling
Het opleggen van het huisverbod
3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 18 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1268), is een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voordoet voor de veiligheid van personen. Indien dat het geval is, moet de burgemeester zorgvuldig overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot opleggen van een huisverbod bestond. Indien dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester door de bestuursrechter terughoudend getoetst. 3.1. Niet in geschil is dat zich op 12 oktober 2020 in de woning van [appellant] en zijn vrouw een incident tussen hen heeft voorgedaan waarvan de vrouw een dag later aangifte bij de politie heeft gedaan. In het RiHG is vermeld dat meldingen bekend zijn over geweld tegen de vrouw en dat drie meldingen bij Veilig Thuis zijn geregistreerd en het gezin al bekend was bij de hulpverlening. De vrouw heeft bij de aangifte verklaard dat zij sinds de geboorte van hun dochter geregeld geslagen is en dat [appellant] haar bedreigt met onder meer het ombrengen van haar en haar familie en een vertrek met hun dochter. In het RiHG en de aangifte is verder vermeld dat [appellant] vernielingen aan spullen van zijn vrouw en in hun woning heeft aangericht. De vrouw heeft bij de aangifte verklaard dat zij bang is voor nieuw geweld en het meenemen van hun dochter en dat zij de relatie wil beëindigen en een echtscheiding wil aanvragen. Gelet op de aard van een huisverbod, dat altijd in spoedeisende situaties wordt opgelegd, is niet vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vaststaat. Voldoende is dat aannemelijk is dat die feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en een ernstig en onmiddellijk gevaar, dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar, voor de in het besluit genoemde personen opleveren (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:440). De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester aan de hem beschikbare informatie dit ernstige vermoeden heeft mogen ontlenen. Dat [appellant] en zijn vrouw na het incident de dag verder samen in harmonie zouden hebben doorgebracht, zoals [appellant] stelt, legt onvoldoende gewicht in de schaal voor het tegendeel. De aangifte is de dag na het incident gedaan en ook zijn er verscheidene aanwijzingen, ook afkomstig van derden, over incidenten in het verleden. De burgemeester hoefde aan de ontkenning van [appellant] dat hij geweld heeft gebruikt of bedreigingen heeft geuit daarom geen doorslaggevende betekenis toe te kennen. 3.2. Uit artikel 6, tweede lid, van de Wth, volgt dat de rechtbank ook feiten en omstandigheden van na het opleggen van het huisverbod bij de beoordeling mag betrekken. De geneeskundige verklaring is daarom niet ten onrechte bij het oordeel van de rechtbank betrokken en die verklaring bevestigt de al bij de aangifte door de vrouw afgelegde verklaring, dat zij van de dokter te horen heeft gekregen dat zij een hersenschudding had. Verder zijn alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang beoordeeld en is de geneeskundige verklaring daarvan een onderdeel.
3.3. Het in hoger beroep overgelegde mondelinge vonnis van de strafrechter, waarbij [appellant] van de hem tenlastegelegde mishandeling is vrijgesproken, leidt ook niet tot een ander oordeel. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1408, strekt het huisverbod blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wth ertoe in de gegeven situatie escalatie te voorkomen en hulp te bieden. Het huisverbod moet worden gezien als een bestuurlijke maatregel, die ook kan worden ingezet wanneer zich geen strafbare feiten hebben voorgedaan, maar een situatie is ontstaan, waarbij acute en dringende behoefte bestaat aan het creëren van een afkoelingsperiode om escalatie te voorkomen (Kamerstukken II 2005/06, 30 657, nr. 3, blz. 2). Behalve dat een huisverbod ook kan worden ingezet wanneer zich geen strafbare feiten hebben voorgedaan, geldt voor de toepassing van de bevoegdheid tot het opleggen van een huisverbod ook een lagere bewijsmaatstaf dan in het strafrecht voor bewezenverklaring van een strafbaar feit. 3.4. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande terecht geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was een huisverbod op te leggen. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Daarbij heeft de rechtbank terecht betrokken dat een huisverbod niet als straf is bedoeld maar een bestuurlijke maatregel is in een situatie waarbij een acute en dringende behoefte bestaat om een afkoelingsperiode te creëren om escalatie te voorkomen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester een huisverbod in dit geval op basis van de beschikbare informatie noodzakelijk mocht vinden.
Het in stand laten van het huisverbod bij de rechtbank
4. De rechter dient, in het bijzonder gedurende de eerste tien dagen dat het huisverbod geldt, terughoudend om te gaan met het aanwenden van zijn bevoegdheid om dat verbod op te heffen. Reden voor die terughoudende beoordeling is dat de burgemeester gelet op het doel van het huisverbod in beginsel gedurende de tien dagen dat dit huisverbod duurt de gelegenheid dient te krijgen om de noodzakelijke hulpverlening op te starten (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:221). Het aanvaarden van een aanbod tot hulpverlening is daarbij een indicatie dat de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan mogelijk niet langer bestaat. Of dit daadwerkelijk zo is, hangt ervan af of inmiddels een reële aanvang met de hulpverlening is gemaakt en of de verwachting gerechtvaardigd is dat de uithuisgeplaatste aan de hulpverlening blijft meewerken. Op het moment van de zitting bij de rechtbank waren nog geen veiligheidsafspraken gemaakt. [appellant] valt van het niet doorgaan van de afspraak voor het veiligheidsgesprek op 21 oktober 2020 om 13.00 uur geen verwijt te maken omdat dit gesprek is verplaatst wegens de oproep voor de zitting bij de rechtbank op dezelfde dag om 15:30 uur. Hoewel begrijpelijk is dat dit voor [appellant] frustrerend was, hoefde dit geen grond voor de rechtbank te zijn om het huisverbod op te heffen. Het maken van veiligheidsafspraken is van belang om het geconstateerde gevaar te verminderen. Zonder deze afspraken wordt er in beginsel van uitgegaan dat dit gevaar en daarmee de reden voor het huisverbod nog aanwezig is. Bovendien heeft de burgemeester ter zitting herhaald dat [appellant] in overleg met zijn gemachtigde heeft geweigerd om het instemmingsformulier te ondertekenen dat nodig is voor het uitwisselen van gegevens tussen de diverse hulpverlenende instanties, wat in dit geval heeft bijgedragen aan vertraging van het opstarten van hulp.
Slotsom
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2021
317-898.
BIJLAGE
Wet tijdelijk huisverbod
Artikel 2, eerste lid: De burgemeester kan een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.[…]"
Artikel 6, tweede lid:
De rechter betrekt bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.